User Manual

PERF SONG PATTERN MIX MASTER REMOTE UTILITY
QUICK SET
FILEVOICE
MOXF6/MOXF8 Naslaggids
Modus Song
Song Play
[F1] PLAY
[F2] GROOVE
[F3] TRACK
[F6] CHAIN
Songopname
Song Record Standby
[F1] SETUP
[F2] VOICE
[F3] ARP ED
[F5] CLICK
[F6] ALL TR
Tijdens de songopname
[F1] SETUP
[F3] REST
[F4] TIE
[F5] DELETE
[F6] BAK DEL
Arpeggio Edit
[F1] COMMON
[F2] TYPE
[F3] MAIN
[F4] LIMIT
[F5] PLAY FX
[F6] OUT CH
Song bewerken
[F1] CHANGE
[F2] VIEW FLT
[F4] TR SEL
[F5] INSERT
[F6] DELETE
Song Job
[F1] UNDO/REDO
[F2] NOTE
[F3] EVENT
[F4] MEAS
[F5] TRACK
[F6] SONG
Aanvullende informatie
80
(Tempo)
Bepaalt het tempo van de song.
Instellingen: 005,0 – 300,0
OPMERKING Als u het instrument gebruikt met een externe sequencer, DAW-software of een MIDI-apparaat en u het wilt
synchroniseren met dat apparaat, moet u de parameter 'MIDI Sync' in de display Utility MIDI (pagina 149) instellen
op 'external' of 'auto'. Als 'MIDI Sync' wordt ingesteld op 'auto' (alleen als de MIDI-klok voortdurend wordt verzonden)
of 'extern', duidt de parameter Tempo hier 'extern' aan en kan deze niet worden gewijzigd.
OPMERKING U kunt deze parameter ook instellen door de knop [SHIFT] ingedrukt te houden en verschillende keren herhaaldelijk
in het gewenste tempo op de knop [ENTER] te drukken. Deze functie wordt 'Tap Tempo' genoemd.
Meas (Measure)
Bepaalt de maat waar de songopname begint. U kunt deze parameter ook instellen in het venster dat wordt opgeroepen
via de knop [SF6] NUM en waarin u direct een nummer kunt opgeven.
In deze display kunt u de voicegerelateerde parameters instellen voor de trackopname. De instellingen hier
beïnvloeden de partij waarvoor het ontvangstkanaal (ingesteld in de modus Mixing) overeenkomt met het (uitvoer)
kanaal van de opnametrack.
Voice
Bepaalt de voice voor de opnametrack. Als de cursor zich hier bevindt, kunt u een voice selecteren met behulp
van de voicebank-, voicegroep- en voicenummerknoppen en de functie Category Search.
Volume
Bepaalt het volume van de opnametrack.
Instellingen: 0 – 127
Pan
Bepaalt de stereopanpositie van de opnametrack.
Instellingen: L63 (uiterst links) – C (midden) – R63 (uiterst rechts)
InsEF (Insertion Effect Part Switch)
Bepaalt of de invoegeffecten worden toegepast op de opnametrack.
Instellingen: off, on
(Tempo)
Bepaalt het tempo van de song. Deze parameter is hetzelfde als de tempoinstelling in de display [F1] SETUP.
Instellingen: 005,0 – 300,0
OPMERKING U kunt deze parameter ook instellen door de knop [SHIFT] ingedrukt te houden en verschillende keren herhaaldelijk
in het gewenste tempo op de knop [ENTER] te drukken. Deze functie wordt 'Tap Tempo' genoemd.
Meas (Measure)
Bepaalt de maat waar de songopname begint.
Geeft de display Arpeggio Edit (pagina 82) aan in de modus Voice.
Druk op de knop [F5] CLICK om het klikgeluid (metronoom) tijdens de opname in of uit te schakelen.
OPMERKING
In de display CLICK (
pagina 144
) kunt u verschillende instellingen opgeven voor de metronoom, zoals de nootresolutie,
het volume en aftellen voor opname.
Druk op de knop [F6] om te schakelen tussen de opnamemodi Single Track en All Track.
[F2] VOICE
[F3] ARP ED (Arpeggio Edit)
[F5] CLICK
[F6] ALL TR (All Track)
Knob
Knob
Knob
Knob