User Manual
PERF SONG PATTERN MIX MASTER REMOTE UTILITY
QUICK SET
FILEVOICE
MOXF6/MOXF8 Naslaggids
Modus Performance
Performance Play
[F1] PLAY
[F2] VOICE
[F3] PORTA
[F4] EG
[F5] ARP ED
[F6] EFFECT
Arpeggio Edit
[F1] COMMON
[F2] TYPE
[F3] MAIN
[F4] LIMIT
[F5] PLAY FX
[F6] OUT CH
Performance Edit
Common Edit
[F1] GENERAL
[F2] OUT/MFX
[F3] MEQ
[F4] USB I/O
[F5] A/D IN
[F6] EFFECT
Part Edit
[F1] VOICE
[F2] OUTPUT
[F3] EQ
[F4] TONE
[F5] RCV SW
Performance Job
[F1] INIT
[F2] RECALL
[F3] COPY
[F4] BULK
Performance opnemen
[F1] SETUP
[F2] REC TR
[F3] OTHER
[F5] CLICK
[F6] INFO
Aanvullende informatie
72
Performance opnemen
In de modus Performance kunt u uw eigen keyboardspel opnemen in een song of patroon. Als deel van de bewerkingen
met knoppen, bewerkingen met regelaars, het afspelen van arpeggio's en uw keyboardspel in de modus Performance
kunnen als MIDI-gebeurtenissen worden opgenomen naar de opgegeven track. Zie 'Sequencerblok toegepast op de
modus Performance' voor informatie over de opgenomen bewerkingen met knoppen (pagina 11).
LET OP
Met het opnemen van performances worden alle tracks van de bestemmingssong of patroonsectie overschreven. Controleer
of de bestemmingssong of patroonsectie data bevat voordat u gaat opnemen. Op de trackstatusregel in de display kunt zien of
de track wel of geen data bevat. Selecteer een song of patroonsectie zonder data als bestemming of sla alle song-/patroondata
op een extern USB-flashgeheugenapparaat op voordat u gaat opnemen.
SeqMode (Sequencer Mode)
Hiermee bepaalt u op welke bestemming (song of patroon) uw gespeelde performance wordt opgenomen.
Instellingen: song, pattern
Number (Song/Pattern Number)
Bepaalt het patroon- of songnummer als opnamebestemming.
Section
Bepaalt de sectie als bestemming voor de opname als Sequencer Mode is ingesteld op 'pattern'. Houd er rekening
mee dat de opgenomen data op de geselecteerde bestemmingssectie worden overschreven en gewist zodra de
opname start.
Section Length
Geeft de lengte van de sectie aan als Sequencer Mode is ingesteld op 'pattern'.
Instellingen: 001 – 256
Time Signature (Meter)
Hiermee wordt de maatsoort bepaald.
Instellingen: 1/16 – 16/16, 1/8 – 16/8, 1/4 – 8/4
Tempo
Hiermee wordt het tempo van de opname bepaald. Tijdens de opname wordt het arpeggio afgespeeld op het hier
ingestelde tempo.
Instellingen: 5 – 300
OPMERKING Als u het instrument gebruikt met een externe sequencer, DAW-software of een MIDI-apparaat en u het wilt
synchroniseren met dat apparaat, moet u de parameter 'MIDI Sync' in de display Utility MIDI (pagina 149) instellen
op 'external' of 'auto'. Als 'MIDI Sync' wordt ingesteld op 'auto' (alleen als de MIDI-klok voortdurend wordt verzonden)
of 'extern', duidt de parameter Tempo hier 'extern' aan en kan deze niet worden gewijzigd.
OPMERKING Deze instelling wordt gekopieerd naar het tempo voor de opnamebestemming (een song/patroon).
OPMERKING U kunt deze parameter ook instellen door de knop [SHIFT] ingedrukt te houden en verschillende keren herhaaldelijk
in het gewenste tempo op de knop [ENTER] te drukken. Deze functie wordt 'Tap Tempo' genoemd.
[SF1] ARP1 (Arpeggio 1) – [SF6] ARP6 (Arpeggio 6)
De arpeggiotypen worden aan de knoppen toegewezen via de 1/8-nootsymbolen in de display. U kunt deze
op elk moment tijdens uw keyboardspel oproepen door op deze knoppen te drukken. Hiermee selecteert u de
arpeggio-instelling vóór de opname. U kunt het arpeggiotype instellen in de display Arpeggio Edit (pagina 58).
Bediening
[PERFORM] Performance selecteren [REC]
[F1] SETUP