Operation Manual

Afdrukken WorkCentre
®
5845/5855/5865/5875/5890
428 Handleiding voor de gebruiker
4. Open het venster Eigenschappen van de printerdriver - de methode is afhankelijk van de
applicatie van waaruit u afdrukt. Vanuit de meeste Microsoft-applicaties selecteert u de toets
Eigenschappen of Voorkeuren om het venster te openen.
5. Klik op het tabblad Documentopties.
6. Klik op het tabblad Watermerk.
7. Selecteer de gewenste watermerkoptie.
Aangepast: hiermee kunt u een nieuw watermerk maken.
Concept: dit is een standaard conceptwatermerk dat u kunt aanpassen.
Vertrouwelijk: genereert een standaard vertrouwelijk watermerk dat u vervolgens naar
wens kunt aanpassen.
Kopie: produceert een watermerk dat aangeeft dat het document een kopie is. Dit
watermerk kan worden aangepast.
8. Selecteer de gewenste optie.
•Met Tek st wordt een invoervak voor tekst geactiveerd, waar u uw tekst kunt typen. Er zijn
opties om een font, kleur, richting en positie voor uw tekst te selecteren.
Tijdstempel: hiermee wordt een tijdspecifiek watermerk gemaakt. Er zijn opties om een
opmaak, font, kleur, richting en positie voor uw tijdstempelwatermerk te selecteren.
•Met Afbeelding worden de instellingen voor afbeeldingen geactiveerd. Klik op het
mappictogram om naar de afbeelding te bladeren. Er zijn opties voor de schaal, positie en
lichtheid van de afbeelding.
9. Selecteer zo nodig een optie voor Gelaagdheid.
•Met Op achtergrond afdrukken wordt de voorbladtekst over het watermerk heen
afgedrukt, zodat het watermerk deels bedekt wordt.
•Met Inpassen krijgen de voorbladtekst en het watermerk evenveel prioriteit.
•Met Op voorgrond afdrukken wordt de voorbladtekst onder het watermerk afgedrukt,
zodat de voorbladtekst deels bedekt wordt.
10. Selecteer de gewenste paginaoptie.
Alleen op eerste pagina: hiermee wordt het beeld toegevoegd aan de eerste pagina van
het document.
Op alle pagina's: hiermee wordt het beeld toegevoegd aan alle pagina's van het
document.
11. Klik op de toets OK om uw instellingen op te slaan.
12. Selecteer de bevestigingstoets. De naam varieert afhankelijk van de applicatie van waaruit u
afdrukt. Vanuit de meeste applicaties selecteert u de toets OK of Afdrukken.
13. Haal uw opdracht op bij het apparaat.
14. Druk op de toets Opdrachtstatus op het bedieningspaneel om de opdrachtenlijst te bekijken
en de status van de opdracht te controleren.
15. Afdrukopdrachten worden doorgaans weergegeven in de lijst Actieve opdrachten. Als de
systeembeheerder echter de functie Alle opdrachten vasthouden heeft ingeschakeld, staat uw
opdracht in de lijst Vastgehouden afdrukopdrachten of Niet-herkende afdrukopdrachten. Als u
een vastgehouden opdracht wilt vrijgeven, selecteert u de opdracht in de desbetreffende lijst
en selecteert u vervolgens de toets Vrijgeven.
16. Als uw opdracht wordt vastgehouden in de lijst Actieve opdrachten, heeft het apparaat
aanvullende hulpbronnen van u nodig, bijvoorbeeld papier of nietjes, voordat de opdracht
voltooid kan worden. Om erachter te komen welke hulpbronnen nodig zijn, selecteert u de
opdracht en selecteert u vervolgens de toets Gegevens. Als de hulpbronnen beschikbaar zijn,
wordt de opdracht afgedrukt.