Installation Instructions

Wettelijke bepalingen voor de inbouw Thermo Top C / Thermo Top E
2
2.4. Uitlaatsysteem
2.4.1. De rookgasuitlaat moet zodanig zijn opgesteld dat het
binnendringen van rookgassen in het interieur via
beluchtingsinrichtingen, warmeluchtinlaten of raamopeningen wordt
vermeden.
2.5. Verbrandingsluchtinlaat
2.5.1. De lucht voor de branderkamer van het verwarmingstoestel mag
niet uit de passagiersruimte van het voertuig worden gezogen.
2.5.2. De luchtinlaatopening moet zodanig aangebracht zijn dat deze
niet door voorwerpen geblokkeerd kan worden.
2.6. Verwarmingsluchtinlaat
2.6.1. De verwarmingsluchtvoorziening moet uit ventilatielucht of
recirculatielucht bestaan en moet uit een schone omgeving worden
aangezogen, die niet door rookgassen van de aandrijfmotor, door de
verbrandingskachel of door een andere bron in het voertuig
verontreinigd kan worden.
2.6.2. De toevoerleiding moet door roosters of andere geschikte
middelen beschermd zijn.
2.7. Verwarmingsluchtuitlaat
2.7.1. Warmeluchtleidingen binnen het voertuig moeten zo aangebracht
of beschermd zijn dat bij aanraking geen kans op lichamelijk letsel of
kans op beschadiging bestaat.
2.7.2. De luchtuitlaatopening moet zo aangebracht of beschermd zijn
dat deze niet door voorwerpen geblokkeerd kan worden.
2.8. Automatische besturing van de verwarmingsinstallatie
Als de motor afslaat, moet de verwarmingsinstallatie automatisch
uitgeschakeld en de brandstofvoorziening binnen 5 seconden
onderbroken worden.
Als een handmatige inrichting reeds geactiveerd is, mag de
verwarmingsinstallatie in werking blijven.
ATTENTIE:
Het niet opvolgen van de inbouwaanwijzing en de daarin vervatte
aanwijzingen leidt tot aansprakelijkheidsuitsluiting vanwege Webasto.
Hetzelfde geldt ook voor ondeskundig of niet met gebruikmaking van
originele reserveonderdelen uitgevoerde reparaties. Daardoor komt
zowel de typegoedkeuring van het verwarmingstoestel alsook de
algemene bedrijfsvergunning/EG-typegoedkeuring te vervallen.
ADVIES:
Afwijkend van punt 2.2.3 mag het verwarmingstoestel ook in voertuigen
der klasse M1 en N niet in de passagiersruimte worden ondergebracht.
Een inrichting in een hermetisch gesloten omhulling die bovendien aan
de voorwaarden van sectie 2.2.2 voldoen mag evenwel worden
gebruikt.
1.2. Algemene bepalingen
1.2.1. Uitlaatgas
Uitlaatgaskanalen moeten toereikend afstand (minstens 20 mm) t.o.v.
temperatuurgevoelige auto-onderdelen (undercoating,
kunststofonderdelen, ...) hebben.
1.2.2. Brandstofleidingen
De brandstofleiding moet in elk geval in een koele omgeving worden
geïnstalleerd teneinde bellenvorming door de verwarming te
voorkomen.