Operation Manual
Voor de inbouw van het verwarmingsapparaat dient een plaats in de onmiddellijke
omgeving van de te verwarmen ruimte te worden gekozen. De installatie dient be-
schermd te worden tegen vuil en water d.m.v. een beschermplaat of een inbouw-
kast (Afb.3A). Bij inbouw in een gesloten ruimte dient voor voldoende venti la-
latie met de buitenlucht te worden gezorgd. Het apparaat is goedgekeurd om
direkt in de te verwarmen ruimte te worden gemonteerd (autobussen uitgesloten,
zie 6.2).
Bij zeiljachten wordt bij voorkeur een plaats in de direkte omgeving van de
spiegel gekozen. Bij motorjachten zal het verwarmingsapparaat veelal in de
machinekamer worden geplaatst.
Kenmerkend voor hetapparaat is het snelmontage-statief. Na eerste montage
behoeven voor onderhoud alleen de twee bevestigingsbouten te worden losgenomen
om het apparaat uit te kunnen nemen. Het statief blijft dan kompleet met
uitlaatgasafvoer- en verbrandingsluchttoevoerslang op de montageplaats zitten.
De doorvoeringen voor verbrandingsluchttoevoerbocht, uitlaatgasafvoerbocht en
brandstoftoevoer moeten t.o.v. het interieur sproeiwaterdicht uitgevoerd
worden. De bijgevoegde afdichtingen dienen dan ook te worden gebruikt (Afb.2)
en nadat het apparaat uitgebouwd is geweest, altijd te worden vernieuwd.
Bij montage van het statief dient altijd een nieuwe afdichtplaat te worden
gebruikt. Met deze afdichting kunnen oneffenheden in de vloer tot ca. 4 mm
hoogte worden overbrugd.
De inbouwmaten, gatenpatroon in de bodem en de benodigde ruimte voor onder-
houdswerkzaamheden worden in afbeelding 2 weergegeven. De aangegeven horizon-
tale en axiale montagehoeken mogen niet worden overschreden.
De automaatkast moet met de aansluitingen naar beneden worden gemonteerd,
aanbevolen wordt het kastje in rubber trillingdempers op te hangen. Tevens
moet de automaat beschermd worden tegen te hoge temperaturen, vuil en water.
vrije doorgang
2
van
I.'\~i:_~c~m~~
Voorbeeld van inbouwkast
Afb. 3A.
Het HL12 apparaat kan worden gebruikt met aanvoer van buitenlucht of met toe-
voer van hercirculerende lucht. De aangezogen lucht mag de 40
0
C niet over-
schrijden. De aanzuigopening voor de te verwarmenlucht moet zo geplaatst zijn,
dat onder normale bedrijfsomstandigheden geen uitlaatgassen van de motor of
van het apparaat zelf kunnen worden aangezogen.
De diameter van de verwarmingsluchttoevoer- en afvoerkap op het apparaat is
80 mm. De totale weerstand in de toevoer- en afvoerslangen mag niet meer zlJn
dan
1,0
mbar
(10
mm waterkolom), wat overeenkomt met de weerstand, die lucht
zal hebben in een rechte papier-aluminium papierslang van ca.
10
m lengte. Bij
overschrijding hiervan kan men verwachten, dat het apparaat oververhit raakt,
waardoor de temperatuurthermostaat het apparaat zal uitschakelen.
De slangen dienen met slangklemmen te worden vastgezet. Bij hercirculerende
luchtverwarming kan het apparaat ook zonder luchtslangen worden gebruikt. Bij
voorkeur dienen voor het verplaatsen van de verwarmingslucht ronde kanalen of
slangen te worden gebruikt om de geringste luchtweerstand te verkrijgen.
Bij toepassing van afsluitbare roosters en/of luchtverdeelkleppen moet
ervoor worden gezorgd, dat er altijd een vrije doorgang blijft bestaan ter