User manual
115
f) LOG RATE, meetinterval
OmhetDMMvoorlangdurigeregistratietekunnengebruiken,moethierbijeersthet
LOG RATE
0,5 s 180 s
1 s 240 s
10 s 300 s
30 s 360 s
60 s 480 s
120 s 600 s
opslaginterval(LogRate)wordengedefinieerd.Alsbasisinstellingishierbijeenmeetin-
terval van 0,5 seconden vooringesteld.
Detabeltoontdebeschikbareselectiemogelijkheden.
Beweeg hiervoor met de navigatietoetsen naar het submenupunt “LOG RATE” en
bevestig met de toets “ENTER”.
Selecteer nu met behulp van de navigatietoetsen een passend meetinterval en bevestig
dit met “ENTER”
Om de functie te verlaten, drukt u op de toets “CANCEL”.
g) DATA LOG, langdurige registratie
De digitale multimeters kunnen naargelang tot 20.000 meetwaarden via instelbare intervallen opslaan.
Ga als volgt te werk om een langdurige registratie te starten:
- Schakel de DMM met de draaiknop in en kies het overeenkomstige meetbereik aan de hand van de draaischake-
laar (4).
- Beweeg hiervoor met de navigatietoetsen naar het submenupunt “DATA LOG” en bevestig met de toets “ENTER”.
- In het bovenste display wordt “START” weergegeven.
- Druk nu op de toets “ENTER” om te bevestigen. De registratie begint.
- Omdeopnametepauzeren,druktuopnieuwopdetoets“ENTER”.Ophetschermverschijnt“PAUSE”.
- Om het opslaan uit te voeren, drukt u opnieuw op de toets “ENTER”.
- Om het opslaan te beëindigen wisselt u het meetbereik of schakelt u de multimeter uit.
Ga als volgt te werk om opgeslagen waarden te kunnen bekijken:
- Beweeg hiervoor met de navigatietoetsen naar het submenupunt “DATA LOG” en bevestig met de toets “ENTER”.
-
In het bovenste display wordt “START” weergegeven. Wissel hier met behulp van de navigatietoetsen naar het selectiebe-
reik “VIEW”.
- Druk nu op de toets “ENTER” om te bevestigen. De laatst opgeslagen meetwaarde wordt weergegeven.
- Om andere opgeslagen meetwaarden te controleren, kunt u met behulp van de navigatietoetsen (links/rechts)
door de opslagplaatsen bladeren.
- Via de navigatietoetsen (omhoog/omlaag) kunnen de opgeslagen waarden voor de snelle controle van de mee-
treeks met een min- of max-indicator worden weergegeven, zonder dat er rekening moet worden gehouden met de
waarden. Deze geeft informatie, of de volgende meetwaarde is verhoogd of is gedaald. Als er niets is veranderd,
wordtergeenindicatoringesteldvoorditmeetpunt.Erwordtaltijdrekeninggehoudenmethetgezamenlijkepunt
voor het volgende geregistreerde meetpunt.
- Door de omhoog-/omlaagtoetsen meerdere keren in te drukken, wordt naar de modus “WijzigingspuntweegaveT”
omgeschakeld. Elk meetpunt wordt met “Tx”(T=transform-point=wijzigingspunt)gekenmerkt,waarbij“x” voor
een doorlopend getal staat. Door nogmaals op de omhoog-/omlaagtoets te drukken, wordt weer naar de waarde-
weergavemodus omgeschakeld enz.










