User manual

141
a) Multimeter inschakelen
De multimeter wordt via de draaiknop (4) in- en uitgeschakeld. Draai de draaiknop op de betreffende
meetfunctie. Zet voor het uitschakelen de draaiknop in de stand “OFF”. Schakel het meetapparaat
altijd uit als het niet wordt gebruikt.
b) Spanningsmeting “V”
Ga voor het meten van gelijkspanningen “DC” (V ) als volgt te werk:
1. Schakel de DMM in en kies het meetbereik “V
”. Kies voor
lage spanningen tot max. 600 mV “mV ”.
2. Steek het rode meetsnoer in de meetbus °CHzVΩ (7), het
zwarte meetsnoer in de meetbus COM (8) (Afb.2).
3. Verbind de beide meetpennen met het meetobject (batterij,
schakeling enz.). De rode meetpen komt overeen met de
pluspool, de zwarte meetpen met de minpool.
4. De betreffende polariteit van de meetwaarde wordt samen
met de momentele meetwaarde op het uitleesvenster
weergegeven.
Zodra er bij de gelijkspanning een min “-” voor de
meetwaarde verschijnt, is de gemeten spanning negatief
(of de meetsnoeren zijn verwisseld). Het spanningsbereik
“V DC/AC” heeft een ingangsimpedantie van >10 MΩ.
Afb. 2
5. Verwijder na beëindiging van de meting de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM
uit.
Ga voor het meten van wisselspanningen “AC” (V
) als volgt te werk:
1. Schakel de DMM in en kies het meetbereik “V
”. Op het uitleesvenster verschijnt “ ”.
Indien gewenst kan de meetfunctie “AC+DC” worden gekozen. Schakel de DMM in en kies
het meetbereik “V ”. Druk op de knop SHIFT/SETUP (3) om over te schakelen naar de
meetfunctie “AC+DC”. Op het uitleesvenster verschijnt “ ”.
2. Steek het rode meetsnoer in meetbus °CHzVΩ (7), het zwarte meetsnoer in meetbus COM (8).
3. Verbind de beide meetpennen met het meetobject (generator, schakeling enz.).
4. De meetwaarde wordt op het uitleesvenster weergegeven.
5. Verwijder na beëindiging van de meting de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM
uit.