User manual
101
Stroommeting
Zorg dat de max. toegestane ingangswaarden in geen geval worden overschreden. 
Raak schakelingen en schakeldelen niet aan als daarop een hogere spanning dan 
25 V ACrms of 35 V DC kan staan! Levensgevaarlijk!
De max. toegestane spanning in het meetcircuit mag 600 V in CAT II niet 
overschrijden.
Metingen in het >5 A-gebied mogen max. 10 seconden duren, en worden uitgevoerd 
met een interval van 10 minuten.
Begin de stroommeting altijd met het grootste meetbereik en wissel indien nodig 
naar een kleiner meetbereik. Voor een meetbereik altijd de stroom op de schakeling 
uitschakelen. Alle stroommeetbereiken zijn gezekerd en dus beveiligd tegen 
overbelasting.
Meet op het bereik 10A in geen geval stromen van meer dan 10 A resp. in het mA/
μA-gebied stromen groter dan 600 mA: anders spreken de zekeringen aan.
Voor het meten van gelijkstromen (A   ) gaat u als volgt te werk:
1.  Schakel de DMM in en kies “A  ”, “mA  ” of “µA  ”. Begin bij twijfel over het juiste meetbereik 
altijd met een hoger bereik (“A  ”).
Meetfunctie Meetbereik Meetbussen
A  0,001 – 10 A COM + 10A
mA  0,001 – 600 mA COM + mAµA
µA  0,01 – 6000 µA COM + mAµA
2.  Steek  afhankelijk  van de  gekozen  meetfunctie,  het  rode  meetsnoer  in de  10 A meetbus  (13)/
mAµAºCºF meetbus (12) en het zwarte meetsnoer in de COM-meetbus (11).
3.  Sluit nu de beide meetsnoeren in serie aan met het meetobject (batterij, schakeling, enz.); de 
betrokken polariteit van de meetwaarde wordt samen met de actuele meetwaarde op het display 
weergegeven.
Als er een minteken “-” voor de gemeten waarde verschijnt bij het meten van een gelijkstroom, 
dan heeft de stroom de tegenovergestelde richting (of de meetsnoeren zijn verwisseld).
4.  Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.
Voor het meten van wisselstroom (A ~ ) gaat u als volgt te werk: 
1.  Schakel de DMM in en kies het meetbereik “A   ”, “mA   ” of “µA   ”; begin bij twijfel over het 
meetbereik bij het hoogste bereik (“A   ”). Druk op de SELECT-knop (8) om over te schakelen 
naar de functie “A~”, “mA~” of “µA~”. Op het uitleesvenster verschijnen de aanduidingen “AC” 
en “TrueRMS”.










