User manual
112
9. Meetprocedure
Overschrijd nooit de maximaal toegestane ingangswaarden. Raak geen schakelingen of schake-
lingsonderdelen aan, als hierin hogere spanningen dan 33 V ACrms of 70 V DC kunnen liggen! 
Levensgevaar! 
Het meten is alleen mogelijk als het vak met de batterij en de zekeringen gesloten is. Als het vak 
open is, zijn alle meetbussen mechanisch tegen insteken beveiligd.
Controleer voor het meten altijd alle aangesloten meetkabels op beschadigingen, zoals scheuren, 
barsten of geplette stukken. Defecte meetkabels mogen niet langer worden gebruikt! Levensge-
vaar!
Pak de meetpennen tijdens het meten niet vast boven de voelbare handgreepmarkeringen.
Er mogen altijd alleen de twee voor het meten benodigde meetkabels op het meetapparaat aange-
sloten zijn. Verwijder om veiligheidsredenen alle ongebruikte meetkabels van het meetapparaat.
Metingen van stroomcircuits met wisselspanningen hoger dan 33 V of gelijkspanningen hoger dan 
70 V mogen alleen worden uitgevoerd door deskundigen of door mensen die vertrouwd zijn met de 
geldende voorschriften en de eruit voortvloeiende gevaren.
Zodra “OL” (voor overload) wordt weergegeven op het display, heeft u het meetbereik overschreden.
  Voor elke meetfunctie wordt de juiste aansluitvolgorde van de meetbussen op het display aangegeven. 
Houd hier bij het aansluiten van de meetkabels op het meetapparaat rekening mee.
a) Meetapparaat aan- en uitzetten
Zet de draaiknop (D) op de gewenste meetfunctie.
De meetbereiken worden tot op de stroommeetbereiken automatisch 
op het beste weergavebereik ingesteld. Begin de stroommetingen al-
tijd op het hoogste meetbereik en schakel indien nodig om naar een 
lager meetbereik. Verwijder voor het omschakelen altijd de meetka-
bels van het te meten object.
Zet de draaiknop op “OFF” om het apparaat uit te schakelen. Zet het 
meetapparaat altijd uit wanneer u het niet gebruikt.
Sluit de meetkabels bij opslag bij voorkeur aan op de hoogohmige 
meetbussen COM en V. Dit kan een eventuele verkeerde bediening 
voorkomen wanneer het apparaat later weer wordt gebruikt.
Voordat u het meetapparaat kunt gebruiken, moet eerst 
de meegeleverde batterij worden geplaatst. Raadpleeg 
het hoofdstuk “Reiniging en onderhoud” om de batterij op 
een juiste manier te plaatsen of te vervangen.










