Instructions

100
6.4.3. Inschakelen en bedrijfsmodus instellen
Er kunnen vier verschillende bedrijfsmodi worden ingesteld op de laboratoriumnet-
voeding voor de twee primaire laboratoriumuitgangen OUTPUT A en OUTPUT C.
Schakel de netvoeding in via de aan-/uit-schakelaar (1). De bedrijfsindicator (39) gaat
branden en op beide displays worden spanning en stroom weergegeven.
Om de bedrijfsmodus te kiezen, draai de draaischakelaar “MODE” (32) in de over-
eenkomstige stand.
Controleer voordat u de functie wijzigt of er geen verbruikers op de twee
uitgangen A en C zijn aangesloten. Deze kunnen in het ergste geval wor-
den beschadigd door overspanning.
6.4.4. Individueel bedrijf (IND)
Elk laboratoriumuitgang (OUTPUT A en OUTPUT C) is afzonderlijk en onafhankelijk instelbaar en te gebruiken. Het
apparaat werkt als twee afzonderlijke laboratoriumvoedingen. Dit is de standaard bedrijfsmodus.
Uitgangsspanning van uitgang A resp. C instellen
Verwijder de aangesloten verbruikers van uitgang A (36 en 37) en uitgang C (28 en 29).
Zet de stroominstelregelaar voor de betreffende uitgang “AMPERE” (8 resp. 19) in de middelste stand.
Via de draaiknop “VOLT” (4 resp. 15) kan de uitgangsspanning worden ingesteld.
De spanningswaarde “V” wordt op het display (3 resp. 21) weergegeven
In de normale modus werkt het apparaat in de constante spanningsmodus. D.w.z. dat de netvoeding con-
tinu een voorgeprogrammeerde uitgangsspanning levert. Deze modus wordt aangegeven met de groene
statusindicatie “CV” (5 resp. 16).
Stroombegrenzing van uitgang A resp. C instellen
Begrenzing van de uitgangsstroom is een beschermingsmechanisme om de aangesloten verbruiker of de aansluit-
bekabeling te beschermen. De stroombegrenzing kan vooraf worden ingesteld bij de uitgang zonder kortsluiting. De
netvoeding levert dan maximaal de vooraf ingestelde stroom.
Verwijder de aangesloten verbruikers van uitgang A (36 en 37) en uitgang C (28 en 29). Stel altijd de juiste uitgangs-
spanning in voordat u de stroomlimiet instelt.