Instructions
118
15. VERHELPEN VAN STORINGEN
U heeft met deze laboratoriumvoeding een product aangeschaft dat betrouwbaar en veilig is in het
gebruik.
Toch kunnen zich problemen of storingen voordoen.
Hieronder vindt u enkele manieren om eventuele storingen te verhelpen:
Neem altijd de veiligheidsinstructies in acht!
Fout Mogelijke oorzaak
De voeding kan zich niet
inschakelen.
• Brandt de bedrijfsindicator op de voeding (1)?
• Controleer de netspanning (evt. netzekering in het
apparaat resp. de beveiligingsschakelaar in de kabel
controleren).
Aangesloten verbruikers
functioneren niet.
• Is de juiste spanning ingesteld?
• Is de polariteit juist?
• Controleer de technische gegevens van de verbruiker.
De indicatie “REAR CONTROL”
licht op. Het toestel kan via de
mal” Draairegelaar kan niet
worden bediend.
De werking met afstandsbediening is geactiveerd. Stel de
schuifschakelaar “MODE” op de achterkant in de stand
“Normal”.
Indicatie “O P OFF” licht op. De DC-uitgang werd via de uitgang van de afstandsbediening
(10) uitgeschakeld. Verwijder de verbinding tussen contact 4 en
5. De uitgang wordt opnieuw ingeschakeld.
De uitgangsstroom wordt 5 A
re begrensd, hoewel de
stroominstelling hoger ligt.
De voorste aansluiting wordt tot max. 5 A begrensd. Voor
hoge stromen sluit u de verbruiker aan de hoofduitgang aan
de achterkant aan.
De indicatie “C.C.” licht op. Constante stroomwerking:
De vooringestelde stroomsterkte werd overschreden.
Controleer de stroomopname van uw verbruiker en vergroot
ev. de stroombegrenzing van de voeding.
De indicatie “C.V.” licht op. Constante spanningswerking:
De voeding werkt normaal. Op de uitgang wordt de ingestelde,
constante spanning uitgegeven.
OVP Uitschakeling bij overspanning:
Zie het hoofdstuk “Beschermvoorzieningen”.