User manual

85
Verhelpen van storingen
U heeft met deze laboratoriumvoeding een product aangeschaft dat betrouwbaar en veilig is in het
gebruik.
Toch kunnen zich problemen of storingen voordoen.
Hieronder vindt u enkele manieren om eventuele storingen te verhelpen:
Neem altijd de veiligheidsinstructies in acht!
Fout Mogelijke oorzaak
De voeding kan Brandt de bedrijfsindicator op de voeding (2)?
zich niet inschakelen. Controleer de netspanning (evt. netzekering in het apparaat
resp. de beveiligingsschakelaar in de kabel controleren).
Aangesloten verbruikers Is de juiste spanning ingesteld?
functioneren niet. Is de polariteit juist?
Controleer de technische gegevens van de verbruiker.
De indicatie “REAR CONTROL” De werking met afstandsbediening is geactiveerd. Stel de
licht op. Het toestel kan via de mal” schuifschakelaar “MODE” op de achterkant in de stand “Nor-
Draairegelaar kan niet worden bediend
.
Indicatie “O P OFF” licht op. De DC-uitgang werd via de uitgang van de afstandsbediening
(16) uitgeschakeld. Verwijder de verbinding tussen contact 4
en 5. De uitgang wordt opnieuw ingeschakeld.
De uitgangsstroom wordt 5 A De voorste aansluiting wordt tot max. 5 A begrensd. Voor hoge
re begrensd, hoewel de stromen sluit u de verbruiker aan de
stroominstelling hoger ligt. hoofduitgang aan de achterkant aan.
De indicatie “C.C.” licht op. Constante stroomwerking
De vooringestelde stroomsterkte werd overschreden. Contro-
leer de stroomopname van uw verbruiker en vergroot ev. de
stroombegrenzing van de voeding.
De indicatie “C.V.” licht op Constante spanningswerking
De voeding werkt normaal. Op de uitgang wordt de ingestelde,
constante spanning uitgegeven.
OVP Uitschakeling bij overspanning
Zie het hoofdstuk “Beschermvoorzieningen”
OtP Uitschakeling bij overtemperatuur
Zie het hoofdstuk “Beschermvoorzieningen”
OLP Uitschakelen bij overbelasting
Zie het hoofdstuk “Beschermvoorzieningen”
Controleer regelmatig de technische veiligheid van het apparaat, bijv. op beschadiging van de behuizing.