Instructions
86
De contacten zijn als volgt toegewezen:
Contact 1 Interne stuurspanning + 5 V/DC (<50 mA)
Contact 2 Spanningsinstelling
Contact 3 Stroominstelling
Contact 4 Referentiemassa (“Aarde”)
Contact 5 Uitgang aan/uit
Contact 6 - 8 Niet toegewezen
2Bediening via externe spanningsbron
De transformator kan op afstand worden bediend met een externe spanningsbron van 0 tot 5 V/DC voor het volle
spannings- en stroombereik.
Maak de aansluiting als volgt:
1. Sluit de aansluitkabels van de afstandsaansluitingen aan zoals staat afgebeeld:
Spanningsinstelling “U”: Spanningsinstelling “I”:
Aansluiting 2 op de pluspool (+) van de externe
stuurspanning
Aansluiting 3 op de pluspool (+) van de externe
stuurspanning
Aansluiting 4 op de minpool (-) van de externe
stuurspanning
Aansluiting 4 op de minpool (-) van de externe
stuurspanning
De spanning op de afstandsbedieningsaansluiting mag niet hoger zijn dan 5 V.
De aansluitingen mogen niet worden kortgesloten.
2. Schakel de transformator uit en sluit het afstandscontact vervolgens aan op de afstandsaansluiting op de achter-
zijde. Schroef de externe bevestigingsring erop.
3. Stel de spanning van de externe spanningsbron in op 0 V.
4. Schakel de transformator in.
5. Stel de MODE-schakelaar op de achterzijde in op de stand “Remote Ctrl”. De “REAR CON-
TROL”-display zal oplichten.
6. De gewenste uitgangswaarde kan nu worden ingesteld via de externe spanningsbron. Contro-
leer het gehele instellingsgedeelte op juiste werking. De uitgangsspanning kan worden gecon-
troleerd op de display.
Sluit de achterhoofduitgang (11, 12) kort met een kabel van voldoende dikte om de stroombediening te
controleren (minstens 8 mm
2
). Controleer het gehele instellingsgedeelte op juiste werking.
7. Als deze afstandsbedieningsfunctie niet langer nodig is, stelt u de MODE-schakelaar in op de stand “Normal”.