Installation Instructions

D-300620 19
4
44
4.
..
.5
5 5
5 COMMUNICATIE
COMMUNICATIECOMMUNICATIE
COMMUNICATIE PARAMETERS
PARAMETERS PARAMETERS
PARAMETERS DEFINIEREN
DEFINIEREN DEFINIEREN
DEFINIEREN
Inleiding
In deze modus kunt u de telefoon parameters met de
locale vereisten verbinden.
De overeenkomstige centrale station ontvangers zijn:
Osborne-Hoffman model 2000, Ademco model 685,
FBII model CP220, Radionics model D6500, Sur-Gard
modusl SG-MLR2-DG en Silent Knight model 9500.
BELANGRIJK: in telefoon of pieper nummers en
aansluitnummers kunnen mogelijk hexadecimale cijfers
gebruikt worden. In telefoonnummer locaties worden de
cijfers gebruikt om de kiezer aan te sturen:
Hex.
cijfer
Toets
volgorde
Code
betekenis
A <#>
<0>
Alleen
geldig aan het begin van een
nummer - k
iezer wacht 10 seconden
of wacht voor een kiestoon en belt
ongeacht welke er eerder komt.
B <#>
<1> Voert een sterretje in (γ)
C <#>
<2> Voert een hekje in (#)
D <#>
<3>
Alleen
geldig aan het begin van een
nummer -
kiezer wacht 5 seconden
op een kiestoon en hangt op als
geen kiestoon wordt gevonden.
E <#>
<4>
Alleen geldig als een nummer wordt
gedraaid de kiezer wacht
5
seconden.
F <#>
<5> Niet van toepassing
in
telefoonnummers
Om cijfers in te voeren gebruikt u de volgende toetsen:
<Numerieke toetsen> - om het nummer in te voeren
- beweegt de cursor van links naar rechts
- beweegt de cursor van rechts naar links
- wist alles na de cursor (aan de rechterkant).
4.5.1 Autotest tijd
(fig. 4.5, locatie 01)
Hier bepaalt u de tijd waarop de telefoonlijn wordt getest
en aan de meldkamer wordt doorgemeld.
4.5.2 Autotest cyclus
(fig. 4.5, locatie 02)
Hier bepaalt u de tijdsinterval tussen opeenvolgende
telefoonlijntest berichten die naar de meldkamer worden
gezonden. Het controlepaneel voert dit op regelmatige
intervallen uit om te verifiëren dat er steeds een goede
communicatie bestaat.
De opties zijn: test iedere 1, 5, 7, 14, 30 dagen en test uit.
4.5.3 Netnummer
(fig. 4.5, locatie 03)
Hier kunt u het netnummer invoeren (max. 4 cijfers).
4.5.4 Buitenlijn nummer
(fig. 4.5, locatie 04)
Hier kunt u het nummer invoeren wat benodigd is voor het
bereiken van een buitenlijn (indien nodig).
4.5.5. Eerste meldkamernr.
(fig. 4.5, locatie loc.
05)
Hier kunt u het telefoonnummer van de eerste meldkamer
programmeren (max. 16 cijfers, incl. netnummer) waarnaar
het systeem de gebeurtenisgroepen zal melden die in
geheugenlocatie 11 zijn gedefinieerd (zie opmerking in fig.
4.5).
4.5.6 Eerste aansluitnr.
(fig. 4.5, locatie 06)
Hier kunt u het aansluitnummer voor het eerste meldkamer
programmeren. Het aansluitnummer bestaat uit 4 of 6
hexadecimale cijfers (zie opmerking in fig. 4.5).
4.5.7 Tweede aansluitnr
.
(fig. 4.5, loc. 07)
Hier kunt u het telefoonnummer van de tweede meldkamer
programmeren (max. 16 cijfers, incl. netnummer) waarnaar
het systeem de gebeurtenisgroepen zal melden die in
geheugenlocatie 11 zijn gedefinieerd (zie opmerking in fig.
4.5).
4.5.8 Tweede aansluitnr.
(fig. 4.5, loc. 08)
Hier kunt u het aansluitnummer voor de 2
de
meldkamer
programmeren. Het aansluitnummer bestaat uit 4 of 6
hexadecimale cijfers (zie opmerking in fig. 4.5).
4.5.9 Rapportageformaat
(fig. 4.5, locatie 09)
Hier kunt u het rapportageformaat selecteren dat door het
controlepaneel wordt gebruikt om gebeurtenissen aan de
meldkamers te rapporteren (zie opmerking in figuur 4.5).
De beschikbare opties zijn: Contact-ID SIA 4/2
1900/1400 4/2 1800/2300 Scancom (zie bijlage C -
codelijsten).
4.5.10 4/2 Periodieke meldingen
(fig. 4.5,
locatie 10)
Hier bepaalt u in welke tijdsperiode data wordt doorgemeld
aan de meldkamers als één van de 4/2 formaten zijn
geselecteerd in locatie 09 REPORT FORMAT (zie
opmerking in fig. 4.5). Beschikbare opties: 10, 20, 33 en
40 pps.
4.5.11 Doormeldingen naar
meldkamers
(fig. 4.5, locatie 11)
(zie opmerking in fig. 4.5).
Hier bepaalt u welk type gebeurtenissen worden
doorgemeld aan de meldkamer. Doordat er beperkt ruimte
in de display is, worden er afkortingen gebruikt: een alarm
is “alrm”, een waarschuwing is alrt en open/sluiten is
o/c”. Het deelteken (γ) wordt gebruikt om onderscheid te
maken tussen de meldingen voor meldkamer 1 en
meldkamer 2.
De meldingen zijn opgedeeld in drie groepen:
GROEP MELDINGEN
Alarmen Brand, Inbraak, Paniek, Sabotage
Open/Sluiten WEG schakeling, THUIS schakeling,
Uitsch.
Alerts Geen activiteit, Nood, Huissleutel
De "Alarm" groep heeft de hoogste prioriteit en de
"Waarschuwing" groep heeft de laagste prioriteit.
De beschikbare opties zijn als volgt:
Toepassing Naar meldkamer 1 Naar meldkamer 2
alle -o/c γ
γγ
γ back-
up
Alles behalve open/
sluiten
Alles behalve open/
sluiten als meldkamer 1
niet reageert
alle γ
γγ
γ alle Alles Alles
alle-o/c γ
γγ
γ alle -o/c
Alles behalve open/
sluiten
Alles maar
open/sluiten
alle –o/c γ
γγ
γ o/c Alles behalve open/
sluiten
Open/sluiten
alle (–alrt) γ
γγ
γ alrt Alles behalve
waarschuwingen
Waarschuwingen
Alrm γ
γγ
γ alle (–
alrm)
Alarm Alles behalve alarmen
Geen melding Niets Niets
alle γ
γγ
γ back-up Alles Alles als meldkamer 1
niet antwoord
Opmerking: Alles betekent dat alle meldingen van de drie
groepen als de storingsmeldingen worden doorgemeld zoals -
sensor / systeem lage batterijspanning, sensor uit, netuitval,
blokkade, communicatiefout, etc.
4.5.12 Doormelden alarm bevestiging
(fig. 4.5, locatie 12)
Hier bepaalt u of het systeem zal rapporteren dat 2 of meer
gebeurtenissen (bevestigd alarm) in een bepaalde periode
gebeuren. (Zie par. 4.4.33 en opmerking in figuur 4.5).