Operation Manual
9BENLSysteembeschrijving auroSTEP 0020054745_00
Zonnecircuit
Het zonnecircuit omvat twee collectors (16), waarvan de
bovenste buisuitgang met de aanvoerleiding van de ko-
peren collectorvloeistofbuis (1) verbonden is. Het andere
einde van deze leiding is met de bovenste aansluiting
van de zonnewarmtewisselaar (8) verbonden. De onder-
ste aansluiting van de zonnewarmtewisselaar loopt via
een deel van het in de boiler geïntegreerde zonnesy-
steembuizenwerk (10) naar de zuigzijde van de collec-
torpomp (13). De pomp pompt de collectorvloeistof in de
retourleiding van de koperen collectorvloeistofbuis (15),
die met de onderste aansluiting van de collector (16)
verbonden is.
In het in de boiler geïntegreerd zonnesysteembuizen-
werk (10) bevinden zich ook de vul- en aftapkranen (12)
en (14) alsook een veiligheidsventiel (11).
Het zonnecircuit bevat een mengsel uit collectorvloei-
stof en lucht. De collectorvloeistof bestaat uit een voor-
gemengd water-glycolmengsel, dat ook inhibitoren
bevat. Het wordt slechts moet zoveel collectorvloeistof
gevuld als er zich bij uitgeschakeld systeem in de zonne-
warmtewisselaar (8) collectorvloeistof bevindt. De col-
lectors (16) en de koperen collectorvloeistofbuizen (1)
en (15) daarentegen zijn enkel met lucht gevuld.
Het is niet nodig om een expansievat in het zonnecircuit
te integreren, omdat het zonnecircuit niet compleet met
collectorvloeistof gevuld is. Er bevindt zich wel genoeg
lucht in het circuit, waardoor de volume-uitzetting van
de verhitte collectorvloeistof gecompenseerd kan wor-
den. De lucht in het circuit wint daardoor aan functio-
neel belang. Omdat de lucht absoluut in het systeem
moet blijven, mag er geen ontluchtingsventiel in het
zonnesysteem ingebouwd worden.
Werkwijze van het zonnesysteem
Als het temperatuurverschil tussen de collectorvoeler
(17) en de onderste boilervoeler (9) een bepaalde grens-
waarde overschrijdt, wordt de collectorpomp (13) inge-
schakeld. Die pompt collectorvloeistof uit de zonne-
warmtewisselaar (8) door de retourleiding van de kope-
ren collectorvloeistofbuis (15), de collectors (16) en de
aanvoerleiding van de koperen collectorvloeistofbuis (1)
terug in de zonnewarmtewisselaar van de boiler.
De lucht, die zich voordien nog in de collectors (16) be-
vond, wordt uit de collectors gedrukt en stroomt via de
aanvoerleiding van de koperen collectorvloeistofbuis (1)
in de zonnewarmtewisselaar (8). Het hoofdaandeel van
de lucht verzamelt zich dan in de bovenste windingen
van de spiraalbuis van de zonnewarmtewisselaar. De
rest van de zonnewarmtewisselaar blijft met collector-
vloeistof gevuld, omdat de inhoud van de collectors (16)
en van de koperen collectorvloeistofbuizen (1) en (15)
kleiner is dan die van de zonnewarmtewisselaar (8) in
de boiler.
Zodra de collectors (16) en de koperen collectorvloei-
stofbuizen (1) en (15) met collectorvloeistof gevuld zijn,
vermindert het pompvermogen, omdat door de heel
kleine diameter van de koperen collectorvloeistofbuizen
de aan- en afstromende vloeistofkolommen elkaar com-
penseren. De pomp moet daarom alleen nog de hydrau-
lische weerstand van het systeem overwinnen.
Als dan na een bepaalde gebruiksduur het temperatuur-
verschil tussen de collectorvoeler (17) en de onderste
boilervoeler (9) onder een volgens de curve vastgelegde
temperatuur komt, schakelt de regeling (3) de collector-
pomp uit en de collectorvloeistof loopt via de retourlei-
ding van de koperen collectorvloeistofbuis (15) en door
de pomp terug in de zonnewarmtewisselaar (8). Tegelijk
wordt de voordien in het bovenste deel van de zonne-
warmtewisselaar aanwezige lucht terug door de aan-
voerleiding van de koperen collectorvloeistofbuis (1), de
collectors (16) en de retourleiding van de koperen col-
lectorvloeistofbuis (15) gedrukt.
Uitrusting
De zonneboilereenheid wordt compleet gemonteerd ge-
leverd en is bij levering al met collectorvloeistof gevuld.
Daarom is bij de inbedrijfstelling vullen niet nodig.
De controle van de fluïdum-circulatie is beschreven in
hoofdstuk 4.3.
Om een lange levensduur te garanderen, zijn de boilers
en de spiraalbuizen aan waterzijde geëmailleerd. Voor
de corrosiebescherming is standaard een magnesiuma-
node als reactieve anode geïnstalleerd. Deze reactieve
anode moet u jaarlijks onderhouden om de roestbe-
scherming veilig te stellen.
Verder kunt u in de boiler een elektrisch verwarmings-
element inbouwen die bij het naverwarmen ondersteunt,
zodat bijvoorbeeld in de zomer voor het naverwarmen
helemaal geen CV-toestel nodig is.
Vorstbeveiliging
Blijft de boiler gedurende langere tijd in een onverwarm-
de ruimte buiten gebruik (wintervakantie e.d.), dan moet
deze volledig leeggemaakt worden om schade door
vorst te vermijden. Ga daarom ook na of de van binnen
liggende naverwarmingswarmtewisselaar volledig leeg-
gemaakt is, omdat er zich hierin geen collectorvloeistof
bevindt die tegen vorst bestemd is.
Beveiliging tegen verbranding
Het water in de boiler kan afhankelijk van de zonne-op-
brengst en van het naverwarmen 90 °C heet worden.
H
Gevaar!
Om een doeltreffende bescherming tegen ver-
branding te kunnen waarborgen, monteert u een
thermostaatmenger in de warmwaterleiding,
zoals beschreven in het hoofdstuk 6.7 van de
installatie- en onderhoudshandleiding. Stel de
thermostaatmenger in op <60 °C en controleer
de temperatuur bij een warmwatertappunt.
Naverwarmen
Op dagen waarop de bestraling door de zon niet vol-
doende is voor de opwarming van het water in de boiler,
moet het boilerwater via een CV-toestel naverwarmd
Systeembeschrijving 2










