Operation Manual
Gebruikershandleiding 4-37
Grondbeginselen
Als u Fast Ethernet LAN (100 megabits per seconde, 100BASE-TX)
gebruikt, dient u de computer aan te sluiten met een kabel uit categorie 5
(CAT5) of hoger.
Gebruikt u Ethernet LAN (10 megabits per seconde, 10BASE-T), dan sluit
u de computer aan met een kabel uit categorie 3 (CAT3) of hoger.
Als u Gigabit Ethernet (1000 megabits per seconde, 1000BASE-T)
gebruikt, sluit u de computer aan met een kabel uit categorie 5e (CAT5E) of
hoger.
Voer de volgende stappen uit om de LAN-kabel aan te sluiten.
1. Schakel de computer en alle erop aangesloten externe apparaten uit.
2. Koppel één uiteinde van de kabel aan de LAN-aansluiting. Duw
voorzichtig tot de vergrendeling vastklikt.
De LAN-kabel aansluiten
3. Koppel het andere uiteinde van de kabel aan een LAN-hubconnector.
Raadpleeg de LAN-beheerder voordat u de kabel op een hub aansluit.
De LAN-kabel loskoppelen
Voer de volgende stappen uit om de LAN-kabel los te koppelen.
1. Knijp het palletje op de connector in de LAN-poort van de computer in
en trek de connector eruit.
2. Koppel de kabel op dezelfde wijze los van de LAN-hub. Raadpleeg de
LAN-beheerder voordat u de kabel van de hub loskoppelt.
LAN-poort
Wanneer de computer gegevens met het LAN uitwisselt, brandt het LAN-
actief-lampje oranje. Wanneer de computer op een LAN-hub is
aangesloten maar geen gegevens uitwisselt, brandt het
Verbindingslampje groen.
Zorg dat het LAN-actief-lampje (het oranje lampje) uit is voordat u de
computer loskoppelt van het LAN.