Formuliernummer 3326-293 ® Workman® 1100 Bedrijfsvoertuig met luchtgekoelde benzinemotor 07252TC—210000001 en hoger Bedieningshandleiding Nederlands
landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn. Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust met een vonkenvanger. Als deze motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein in Californië, zoals omschreven in CPRC 4126, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code), Artikel 4442, van de Staat Californië.
Inleiding dodelijk) letsel van u en anderen te voorkomen. De woorden GEVAAR, WAARSCHUWING en VOORZICHTIG geven de ernst van het gevaar aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk. Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u het voertuig goed kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen om letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van het voertuig.
Veiligheid Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te verminderen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR—“instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot (mogelijk dodelijk) lichamelijk letsel.
• • Draag altijd stevige schoenen. Draag geen sandalen, tennisschoenen of gymschoenen als u het voertuig gebruikt. Draag geen losse kleding of sieraden die kunnen worden gegrepen door bewegende onderdelen en lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. WAARSCHUWING De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif. Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte draaien.
De stoptijd en de remweg zullen groter zijn als het voertuig volledig is belast. – – – – Voordat u achteruitrijdt, moet u achterom kijken om er zeker van te zijn dat er zich niemand achter het voertuig bevindt. Rij langzaam achteruit. – • Voordat u de bestuurdersstoel verlaat: A. Breng het voertuig tot stilstand. B. Stel de parkeerrem in werking. C. Draai het contactsleuteltje op UIT. D. Verwijder het contactsleuteltje.
Gebruik op hellingen • Stoppen tijdens de afdaling van een helling kost meer tijd dan op vlak terrein. Als u het voertuig tot stilstand moet brengen, mag u de snelheid niet te abrupt verminderen, omdat dan de kans bestaat dat het voertuig omslaat of gaat rollen. Trap niet te abrupt op het rempedaal als u achterwaarts rolt, omdat het voertuig dan kan omslaan. • Indien mogelijk moet u een helling in een rechte lijn op- en afrijden.
zijwaarts op een helling staat. Als gevolg van de verandering in de gewichtverdeling kan het voertuig omslaan. • Verminder het gewicht van de lading als u op een helling of oneffen terrein rijdt om te voorkomen dat het voertuig omkiept of omslaat. • Verminder het gewicht van de lading als het zwaartepunt hoog is. Materialen, zoals bakstenen, kunstmest of tuinpalen, worden hoger opgestapeld in de bak. Hoe hoger de lading is opgestapeld, des te groter is de kans dat het voertuig zal omslaan.
• Stel de rijsnelheidsregelaar niet af. Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u de rijsnelheid laten controleren door een erkende Toro-dealer. • Indien belangrijke reparaties nodig zijn of hulp is vereist, moet u contact opnemen met een erkende Toro-dealer. • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat het voertuig veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen.
Hellingsdiagram Houd deze rand voor een verticaal oppervlak (boom, gebouw, paal, enz.) Di t i s een helli ng v a n 15 Dit is grad een h en ellin g v a n 12 g Dit is e raden en h e ll in g van 10 graden Dit is een he lling van 5 gr aden Langs de daarvoor bestemde lijn vouwen Voorbeeld: Vergelijk helling met omgevouwen rand.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 2 1 3 4 2 1 3 5 4 104-6855 1. Lees de gebruikershandleiding voor verdere instructies. 2. Het maximale totaal gewicht van bestuurder en passagier mag niet meer dan 181 kg zijn. 3. Het maximale gewicht van de lading mag niet meer dan 386 kg zijn. 4.
7 6 5 8 9 1 2 3 10 4 11 99- 7343 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Waarschuwing—Lees de gebruikershandleiding Gebruik dit voertuig niet op de openbare weg. Dit voertuig is niet bestemd voor gebruik op de openbare weg. Vervoer geen passagiers in de laadbak. Zij kunnen uit het voertuig vallen. Laat kinderen nooit het voertuig besturen. Urenteller Koplampen Ontsteking UIT Ontsteking AAN Neem plaats op de bestuurdersstoel om het voertuig te starten. Zet de parkeerrem vrij. Draai het contactsleuteltje om.
1 2 1 2 3 3 99-7954 1. Gevaar—Lees de gebruikershandleiding. 2. Vervoer geen passagiers in de laadbak. Zij kunnen daaruit vallen. 3. Gevaar voor ontploffing—Verwijder benzinevaten uit de laadbak alvorens de brandstoftank bij te vullen. Specificaties Opmerking: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Voor het gebruik Carteroliepeil controleren De luchtdruk in de voorbanden moet liggen tussen 6–12 psi (41–83 kPa). Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat en nadat de motor voor de eerste keer is gestart. De luchtdruk in de achterbanden moet liggen tussen 8–15 psi (55–103 kPa). 1. Plaats het voertuig op een horizontaal oppervlak. 2. Maak de omgeving van de peilstok (Fig.
2. GEVAAR Maak de omgeving van de dop de brandstoftank schoon (Fig. 3). In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan u of anderen verbranden en materiële schade veroorzaken. • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen. • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de benzinetank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van het voertuig. Veiligheid staat voorop 2 Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige Bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Bedieningsorganen Figuur 4 Gaspedaal 1. Gaspedaal 2. Rempedaal 3. Parkeerrem Het gaspedaal (Fig. 4) biedt de bestuurder de mogelijkheid de rijsnelheid van het voertuig te regelen.
Contactschakelaar Brandstofmeter De contactschakelaar (Fig. 6), waarmee u de motor start en afzet, heeft twee standen: Uit en Aan. Draai het sleuteltje naar rechts—op Aan—om de motor in werking te stellen. Als het voertuig stilstaat, draait u het sleuteltje naar links op Uit. Verwijder het sleuteltje uit de contact. De brandstofmeter (Fig. 7) geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit. 1 Urenteller De urenteller (Fig. 6) geeft het totale aantal uren aan dat de motor in bedrijf is geweest.
• Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien het peil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid vloeistof overeenkomstig de specificaties. • Controleer of het rempedaal werkt. • Controleer of de verlichting werkt. • Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreacties te controleren. • Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en andere zichtbare gebreken.
Figuur 11 1. Grendel van de achterlaadklep Figuur 10 1. Steun Nieuw voertuig inrijden Om ervoor te zorgen dat het voertuig goede prestaties levert en een lange levensduur heeft, moet u de eerste 100 bedrijfsuren de volgende richtlijnen in acht nemen. Bak neerlaten 1. Til de bak met een hand een stukje op terwijl u de steun naar beneden drukt. 2. Laad de bak neer totdat de grendel deze vastgrijpt. 3.
De laadbak laden De inhoud van de laadbak is 0,37 m3. De hoeveelheid (het volume) van het materiaal dat in de bak kan worden geladen zonder dat het draagvermogen van het voertuig wordt overschreden, kan sterk variëren, afhankelijk van de volumieke massa van het materiaal. Bijvoorbeeld, een tot de rand gevulde bak met vochtig zand weegt 680 kg. Dit is 295 kg boven het draagvermogen. Maar een tot de rand gevulde bak met hout weegt 295 kg. Dit is minder dan het draagvermogen. Figuur 12 1.
Trekken van aanhangwagens De Workman 1100 kan een aanhangwagen trekken. Er zijn twee typen trekhaken verkrijgbaar voor de Workman, afhankelijk van de werkzaamheden waarvoor u het voertuig gebruikt. Neem voor verdere informatie contact op met een erkende Toro-dealer. Als u een lading vervoert of een aanhangwagen trekt, mag u het voertuig of de aanhangwagen niet te zwaar beladen.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van het voertuig. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na het eerste gebruik • Spanning van aandrijfriem controleren. • Spanning van startriem controleren. • Het motoroliepeil controleren. Om de 8 bedrijfsuren • Het motoroliepeil controleren. • De bandenspanning controleren. Na de eerste 20 bedrijfsuren • Motorolie verversen.
Controlelijst dagelijks onderhoud Werking van rem en parkeerrem controleren. Werking van schakelsysteem controleren. Brandstofpeil controleren. Het motoroliepeil controleren. Het transaxle-peil controleren. Luchtfilter controleren. Koelribben van de motor controleren. Controleren of motor ongewone geluiden maakt. Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. Bandenspanning controleren. Controleren op lekkages. Werking van instrumenten controleren. Werking van gaspedaal controleren.
VOORZICHTIG Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het voertuig. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie. WAARSCHUWING GEVAAR De bak moet worden opgehaald voordat sommige routine-onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd.
2 1 1 1 Figuur 15 1. Hefpunten aan de achterzijde Neutraalstand controleren en afstellen Figuur 16 1. Beugel van de neutraalstand 2. Borgmoeren Als u routine-onderhoudswerkzaamheden uitvoert en/of de motor test, moet u de transaxle in de neutraalstand zetten (Fig. 16). Het voertuig heeft een neutraalstand op de schakelhendel, waarmee u de transaxle in de neutraalstand kunt zetten.
Olie verversen 1. 2. Omgeving van motorkoeling reinigen Start de motor en laat deze enkele minuten lopen zodat de olie warm wordt. Reinig het roterende scherm, de koelribben en de buitenkant van de motor om de 100 bedrijfsuren of vaker als u het voertuig in buitengewoon stoffige en vuile omstandigheden gebruikt. Parkeer het voertuig op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje op Uit en verwijder het sleuteltje uit het contact. 3.
Belangrijk gebruik geen gloeilamp om het filterelement te drogen omdat hierdoor beschadigingen kunnen ontstaan. 2. Persluchtmethode: A. Blaas perslucht van binnen naar buiten door het droge filterelement. Houd de spuitmond van de luchtslang minstens 5 cm van het filter en beweeg de spuitmond op en neer terwijl u het filterelement ronddraait. 3 2 Belangrijk om beschadiging van het 1 filterelement te voorkomen, mag de luchtdruk niet hoger zijn dan 689 kPa. Figuur 18 1.
Smeerpunten De smeerpunten zijn: de vier trekstangeinden (Fig. 19) en de twee koppelpennen (Fig. 20). De draaipunten van het gaspedaal en de twee rempedalen (Fig. 21) worden niet gesmeerd in de fabriek en hoeven pas te worden gesmeerd als de pedalen vast gaan zitten. 1. Veeg de smeernippel schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus. Figuur 21 Onderhoud van de remmen 2. Pomp vet in het lager of de lagerbus. 3. Overtollig vet opnemen.
2 3. Draai de centreerbouten in het “A”-voorgestel los (Fig. 23). 4. Verwijder de bout om de rijhoogte in te stellen (Fig. 23). 5. Draai het “A”-voorgestel in de gewenste positie (Fig. 23). De afstand van de onderkant van de voorste haak tot de grond moet 19,7 tot 21,6 cm zijn, waarbij de banden op een spanning van 83 kPa moeten zijn gebracht. 6. Monteer de bout om de rijhoogte in te stellen en de bout om de speling te begrenzen (Fig. 23). 7.
1 2 3 1 2 Figuur 24 1. Aandrijfriem 2. Primaire koppeling 3. Secundaire koppeling Figuur 25 1. Ankerbout van de generator 2. Rijtuigschroef voor afstelling De aandrijfriem vervangen 1. Laat de aandrijfriem over de secundaire koppeling ronddraaien (Fig. 24). 2. Verwijder de riem van de primaire koppeling (Fig. 24). 3. Om de riem terug te plaatsen, voert u bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit.
Hart-op-hart-afstand (achter de wielen) Vooruit 1. Haal de bak op en zet deze vast met de steun. 2. Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter. 3. Verwijder de klemmen waarmee het brandstoffilter vastzit aan de brandstofleidingen. 1 Hart-op-hart-afstand (voor de wielen) Figuur 26 Figuur 28 1. Brandstoffilter 4. Figuur 27 1. Contramoer 2. Trekstang 4. Draai aan beide trekstangen om de voorzijde van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien. 5.
3. Opmerking: De oude olie afgeven bij een erkende inzamelplaats. Controleer de conditie van de massa-elektrode, de centrale elektrode en de isolator van de centrale elektrode op beschadigingen. Belangrijk een gebarsten, aangetaste, vuile of andere gebreken vertonende bougie moet worden vervangen. U mag de elektroden niet zandstralen, afkrabben of reinigen met een staalborstel omdat hierdoor gruis kan losraken en in de cilinder terechtkomen. Dit leidt meestal tot beschadiging van de motor. 4. 5.
2 6. Bevestig de koplamp aan de kabelboom met behulp van de schroeven die u eerder hebt losgedraaid. 7. Houd de inkeping op de buitenkant van de afdichting voor de inkeping op de kap. Druk de koplamp met de afdichting in de kap totdat deze stevig op zijn plaats zit. 3 Figuur 32 Opmerking: Als u de buitenzijde van de afdichting bevochtigt met zeepsop, kunt u wellicht de afdichting gemakkelijker in de kap schuiven. 1. Ontstekingsinstallatie 2. Lichten 3.
Belangrijk zorg ervoor dat de bevestigingsband WAARSCHUWING van de accu altijd op zijn plaats zit om de accu te beschermen en vast te zetten Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan het voertuig en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Accu opladen Het voertuig wassen Belangrijk zorg dat de accu altijd volledig is Het voertuig moet worden gewassen als dit nodig is. Gebruik uitsluitend water of water met een mild reinigingsmiddel. U kunt hierbij een doek gebruiken, maar de kap zal dan wel iets minder gaan glanzen. opgeladen (soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0° C. 1. 2.