Operation Manual
28
Veilig rijden
Controles voor gebruik
Controleer voor gebruik de werking van essentiële delen zoals
remmen, etc.. Voor alle periodieke controles uit en houd de
scooter schoon, gebruik hiervoor alleen zachte doeken.
Let op
Houd nooit een waterstraal rechtstreeks op de accu, motor, •
remtrommels of assen om te voorkomen dat er water
binnen dringt. Dit beïnvloedt de werking en levensduur van
de scooter. Gebruik geen stoom- of hogedrukspuit.
Banden controle
1. Is de bandenspanning goed?
Controleer regelmatig de bandenspanning met een meter. De
juiste spanning is 1,5 bar voor de voorband en 1,8 bar voor
de achterband. Controleer uw banden dagelijks visueel op
afwijkingen in vorm en op beschadigingen.
2. Laat uw scooter direct repareren zodra u beschadigingen of
afwijkende slijtage aan de banden constateert.
3. Verwijder stenen, glas of andere scherpe delen zo snel
mogelijk uit uw banden.
4. Diepte van het profiel. De profiel indicator geeft aan wanneer
de banden aan vervanging toe zijn.
Let op
Verkeerde bandenspanning, beschadigingen en afwijkende •
slijtage zijn de meest voorkomende oorzaken van lekke
banden.
Verlichting
1. Schakel het contactslot op de ON positie en schakel de
verlichting in met de schakelaar. Controleer vervolgens de
werking van voor, achter en display verlichting. Afstelling en
eventuele reparaties dient u door een erkende dealer uit te
laten voeren.
2. Trek de linker/rechter remhevel aan en controleer of het
remlicht gaat branden.
3. Bedien de richtingaanwijzerschakelaar om te controleren of
alle richtingaanwijzers lampen, indicator en verklikker correct
werken.
4. Controleer de verlichting regelmatig op beschadigingen,
en laat deze zo nodig verhelpen. Zodoende blijft u goed
zichtbaar en veilig rijden.
Spiegels
1. Controleer regelmatig of de spiegels zodanig gemonteerd zijn
dat u voldoende zicht heeft naar achter en de zijkanten.
2. Controleer de spiegels ook op vuil of beschadiging.
Reflectoren
Controleer of de reflectoren schoon en onbeschadigd zijn.