Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 78
Een grafiekstijl instellen vanuit een programma
Wanneer u de grafiekstijl van een functie vanuit een programma wilt instellen, kiest u in het menu
PRGM CTL de optie H:GraphStyle(. Om dit menu op te roepen, drukt u terwijl u in het
programmascherm aan het werken bent.
functie# is het nummer van de naam van de Y= functie in
de actuele grafische modus.
grafiekstijl# is een geheel getal van 1 tot en met 7 dat overeenstemt
met de grafiekstijl, en wel als volgt:
GraphStyle(functie#,grafiekstijl#)
Voorbeeld: wanneer dit programma in de modus Func wordt uitgevoerd, zal de instructie
GraphStyle(1,3) de grafiekstijl é instellen voor de functie Y1.
De venstervariabelen van het zichtbaar venster instellen
Het zichtbaar venster van de TI-84 Plus
Het zichtbaar venster is het gedeelte van het vlak dat wordt bepaald door de coördinaten
Xmin,
Xmax, Ymin en Ymax. De variabele Xscl (X-schaal) bepaalt de afstand tussen de
schaalaanduidingen op de x-as.
Yscl (Y-schaal) bepaalt de afstand tussen de schaalaanduidingen
op de y-as. Als u de schaalaanduidingen wilt uitschakelen, moet u
Xscl=0 en Yscl=0 instellen.
De venster-variabelen weergeven
Als u de actuele waarden van de venstervariabelen wilt weergeven, drukt u p. In het
vensterscherm verschijnen bovenaan en rechts de standaardwaarden in de grafiekmodus Func en
de hoekmodus Radian. De venstervariabelen kunnen afhankelijk van de grafiekmodus
verschillend zijn.
1 = ç (lijn)
2 = è (dik)
3 = é (boven)
4 = ê (onder)
5
= ë (pad)
6 = ì (bewegend)
7 = í (beeldpunt)