Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 77
De grafiekstijl instellen
Wanneer u de grafiekstijl van een functie wilt instellen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
2. Druk en } om de cursor naar de gewenste functie te verplaatsen.
3. Druk | | om de cursor naar links te verplaatsen, voorbij het =-teken, tot op het pictogram
voor de grafiekstijl in de eerste kolom. De invoegcursor verschijnt op het scherm. (U kunt de
stappen 2 en 3 ook omgekeerd uitvoeren.)
4. Druk herhaaldelijk Í om de verschillende grafiekstijlen te doorlopen. De zeven
grafiekstijlen verschijnen in precies dezelfde volgorde als in de bovenstaande tabel.
5. Druk ~, } of wanneer u een grafiekstijl hebt gekozen.
Arceringen boven en onder de grafiek
Wanneer u é of ê kiest voor twee of meer functies, zal de TI-84 Plus de volgende vier
arceringspatronen doorlopen:
verticale lijnen voor de arcering van de eerste functie die é of ê als grafiekstijl heeft;
horizontale lijnen voor de arcering van de tweede functie;
aflopende diagonale lijnen voor de arcering van de derde functie;
oplopende diagonale lijnen als arcering voor de vierde functie;
wanneer u voor bijkomende functies de grafiekstijl é of ê hebt gekozen, zal de hoek van de
lijnen voor de vijfde functie verder draaien naar verticale lijnen, horizontale lijnen voor de
zesde, enzovoort.
Wanneer de gearceerde gebieden elkaar snijden, komen de patronen bovenop elkaar te liggen.
Opmerking: wanneer u de grafiekstijl é of ê hebt gekozen voor een Y=-vergelijking waarvoor een
familie van krommen wordt geplot, bijvoorbeeld
Y1={1,2,3}X, dan zullen de arceringspatronen voor
elk lid van de familie van krommen verder draaien.