Operation Manual
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 73
• De volgordemodus voor de grafieken
Sequential of Simul bepaalt de wijze waarop de
grafieken van functies worden geplot wanneer u meer dan één functie hebt geselecteerd.
De modi instellen vanuit een programma
Wanneer u de grafische modus en andere modi vanuit een programma wilt instellen, moet u in het
programmascherm beginnen op een lege regel en als volgt te werk gaan.
1. Druk z om de instellingen van de modus op te roepen.
2. Druk †, ~, | en } om de cursor te verplaatsen tot op de modus die u wilt instellen.
3. Druk Í om de naam van de modus op de huidige positie van de cursor in te voegen.
De modus zal worden gewijzigd op het ogenblik dat deze instructie in het programma wordt
uitgevoerd.
Functies definiëren in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= scherm
Om het Y= scherm op te roepen, drukt u o. U kunt maximum 10 functies opslaan in de
functievariabelen (Y1 tot en met Y9 en Y0). U kunt ook meer dan één gedefinieerde functie tegelijk
in een grafiek weergeven. In het volgende voorbeeld werden de functies Y1 en Y2 gedefinieerd en
vervolgens geselecteerd.
Een functie definiëren of bewerken
Wanneer u een functie wilt definiëren of bewerken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
2. Druk † om de cursor te verplaatsen tot op de functie die u wilt definiëren of bewerken. Als u een
functie wilt verwijderen, drukt u
‘.
3. U kunt nu de uitdrukking, waarmee u de functie definieert, invoeren of bewerken.
• In de uitdrukking kunt u gebruik maken van functies en variabelen (met inbegrip van
matrices en lijsten). Wanneer de uitdrukking een niet-reëel getal als resultaat oplevert, zal
de waarde niet in de grafiek worden geplot; er wordt echter geen fout gemeld.
• U kunt de snelmenu's openen door op ƒ ^ - a te drukken.