Operation Manual
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 72
hoofdstuk 8). Wanneer u de actuele grafiek later opnieuw wilt opbouwen, roept u gewoon het
grafische gegevensbestand op waarin u de oorspronkelijke grafiek hebt bewaard.
De volgende gegevens worden in een grafisch gegevensbestand (
GDB) opgeslagen:
•Y= functies
• de instellingen voor de grafiekstijl
• de instellingen voor de schermweergave
• de instellingen voor de opmaak.
U kunt het beeld van de actuele grafiek ook opslaan in één van de 10 variabelen voor
grafiekbeelden (
Pic1 tot en met Pic9 en Pic0; zie hoofdstuk 8). U kunt dan bijvoorbeeld één of meer
opgeslagen beelden boven op de actuele grafiek plaatsen.
De grafische modus instellen
De grafische modus controleren en wijzigen
Om het scherm met de modi-opties op te roepen, drukt u z. De standaardinstellingen staan
hieronder geselecteerd. Wanneer u de grafieken van functies wilt plotten, moet u de modus
Func
kiezen vooraleer u de waarden voor de venstervariabelen en de functies zelf gaat invoeren.
De TI-84 Plus heeft vier verschillende grafische modi:
•
Func (grafieken van functies)
•
Par (grafieken van parametervergelijkingen; zie hoofdstuk 4)
•
Pol (grafieken in poolcoördinaten; zie hoofdstuk 5)
•
Seq (grafieken van getallenrijen; zie hoofdstuk 6)
Andere modusinstellingen zullen bepalend zijn voor de manier waarop de grafieken worden
weergegeven. In hoofdstuk 1 vindt u een gedetailleerde beschrijving van elke modusinstelling.
• De modus voor de weergave van decimale cijfers
Float of 0123456789 (vast) zal een invloed
hebben op de wijze waarop de coördinaten van de grafiek worden weergegeven.
• De hoekmodus
Radian of Degree bepaalt de manier waarop sommige functies zullen worden
geïnterpreteerd.
• De plotmodus
Connected of Dot beïnvloedt de wijze waarop de grafiek van de geselecteerde
functies wordt geplot.