Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 71
Grafieken definiëren
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
In hoofdstuk 3 vindt u een specifieke beschrijving van het weergeven van de grafiek van functies,
terwijl de procedurestappen voor elke grafische modus van de TI-84 Plus precies dezelfde zijn. In
de hoofdstukken 4, 5 en 6 worden dan ook de aspecten beschreven die specifiek zijn voor de
grafieken van parametervergelijkingen, grafieken in poolcoördinaten en grafieken van
getallenrijen.
Een grafiek definiëren
Wanneer u een grafiek in om het even welke grafische modus wilt definiëren, moet u als volgt te
werk gaan. Sommige procedurestappen zullen echter niet noodzakelijk zijn.
1. Druk z en stel de geschikte grafische modus in.
2. Druk o. U kunt nu één of meer functies in het Y= scherm invoeren, bewerken of selecteren.
3. Deselecteer de statistische plots (stat plots) indien nodig.
4. Stel de grafiekstijl voor elke functie in.
5. Druk p en definieer de venstervariabelen van het uitleesscherm.
6. Druk y . en kies de opmaakinstellingen voor de grafiekweergave.
Een grafiek weergeven en onderzoeken
Nadat u een grafiek hebt gedefinieerd, drukt u s om deze weer te geven. Onderzoek de
evolutie van de functie of functies met behulp van de vele hulpmiddelen die de TI-84 Plus biedt
(zie de beschrijving verder in dit hoofdstuk).
Een grafiek opslaan voor later gebruik
U kunt de elementen die de vorm en weergave van de actuele grafiek bepalen , opslaan in één
van de 10 variabelen voor grafische gegevensbestanden (
GDB1 tot en met GDB9 en GDB0; zie
3. Om het scherm nu aan te passen zodat elke pixel
(beeldpunt) een gelijke hoogte en breedte heeft,
drukt u q
5 om de optie 5:ZSquare te kiezen. De
grafieken van de functies worden opnieuw geplot
en verschijnen nu als een cirkel op het scherm.
4. Om de venstervariabelen voor
ZSquare op te
roepen, drukt u p en u ziet de nieuwe
waarden voor de variabelen
Xmin, Xmax, Ymin en
Ymax verschijnen.