Operation Manual
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 70
Hoofdstuk 3:
De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk
Kennismaking: de grafiek van een cirkel
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor meer
gedetailleerde informatie.
Maak de grafiek van een cirkel met straal 10 en het middelpunt ervan op het assenkruis in het
standaarduitleesscherm. Om deze grafiek weer te kunnen plotten, moet u twee verschillende
formules invoeren voor het bovenste en onderste deel van de cirkel. Vervolgens moet u de
instructie ZSquare (zoomvierkant) gebruiken om de weergave op het scherm aan te passen zodat
de grafieken van de functies in de vorm van een cirkel worden weergegeven.
1. Druk in de modus
Func o om het Y= scherm op te
roepen. Druk y [‡]
100 ¶ „ ¡ ¤ Í om
de uitdrukking Y=‡(100NX
2
) in te voeren als
definitie voor de bovenste helft van de cirkel.
De uitdrukking Y=L‡(100NX
2
) definieert de
onderste helft van de cirkel. Op de TI-84 Plus kunt
u de ene functie definiëren in termen van de
andere. Om
Y2=LY1 te definiëren drukt u op Ì om
het min-teken in te voeren. Druk op t
a om
het
YVARS snelmenu weer te geven en druk
vervolgens op Í om
Y1 te selecteren.
2. Druk q
6 om de optie 6:ZStandard te
selecteren. Op deze manier kunt u snel de
standaardinstellingen van de venstervariabelen
opnieuw gebruiken. Hierbij worden meteen de
grafieken van de functies geplot; u moet dus niet
meer s drukken.
Merk op dat de functies als een ellips in het
standaard weergavevenster verschijnen. Dit komt
door het bereik van waarden dat ZStandard voor de
X-as en de Y-as definieert.