Operation Manual

Hoofdstuk 16: Programmeren 294
Opdrachten invoeren en programma's uitvoeren
Een programma-opdracht invoeren
In de opdrachtregel kunt u elke instructie of uitdrukking invoeren die u ook in het basisscherm kunt
ingeven. In het programmascherm begint elke nieuwe opdrachtregel met een dubbele punt ( : ).
Als u verscheidene instructies of uitdrukkingen in één opdrachtregel wilt invoeren, moet u een
dubbele punt als scheidingsteken gebruiken.
Opmerking: een opdrachtregel kan meer tekens bevatten dan horizontaal op het scherm kunnen
worden weergegeven; in dit geval zal de opdrachtregel op de volgende schermregel doorlopen.
Terwijl u zich in het programmascherm bevindt, kunt u menu's oproepen en hierin opties kiezen. U
kunt steeds vanuit een menu op de volgende twee manieren naar het programmascherm
terugkeren:
Selecteer een menuonderdeel, waardoor het onderdeel in de huidige commandoregel wordt
geplakt.
— of —
Druk op .
Als u klaar bent met het invoeren van een opdrachtregel drukt u Í. De cursor wordt
automatisch naar de volgende opdrachtregel verplaatst.
In programma's kunt u gebruik maken van variabelen, lijsten, matrices en tekenreeksen die in het
geheugen worden opgeslagen. Wanneer een programma een nieuwe waarde toekent aan een
variabele, lijst, matrix of tekenreeks, wordt tijdens de uitvoering van het programma de waarde in
het geheugen gewijzigd.
U kunt in een programma ook andere programma's oproepen in de vorm van een subroutine.
Een programma uitvoeren
Als u een programma wilt uitvoeren, moet u ervoor zorgen dat u zich in het basisscherm bevindt
en de regel leeg is. Ga nu als volgt te werk.
1. Druk om het menu PRGM EXEC op te roepen.
2. Kies in het menu PRGM EXEC een programmanaam. In het basisscherm wordt automatisch
prgmnaam ingevoegd (bijvoorbeeld prgmCYLINDER).
3. Druk nu Í om dit programma uit te voeren. Terwijl het programma wordt uitgevoerd,
verschijnt de aanduiding op het scherm dat de rekenmachine aan het berekenen is (bezig-
aanduiding).
De variabele Last Answer (Ans) (laatste resultaat) verandert in de loop van de uitvoering van het
programma, zodat u steeds de opdracht
Ans in een opdrachtregel kunt invoeren. De variabele
Last Entry (laatste invoer) verandert echter niet wanneer de opdrachten worden uitgevoerd
(hoofdstuk 1).