Operation Manual
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 166
TRACE
TRACETRACE
TRACE
Om de TRACE functie (volgen) te activeren, moet u r drukken. Wanneer u de
TRACE functie hebt geactiveerd, kunt u de volgcursor telkens één q
step over de grafiek
van de vergelijking verplaatsen. Wanneer u de volgprocedure begint, zal de volgcursor
zich ter hoogte van de eerst geselecteerde functie op de positie q
min bevinden. Als de
ExprOn functie werd geselecteerd, zal de functie worden getoond. In de RectGC-opmaak
kunt u met de TRACE functie de waarden van X, Y.
En q bijwerken; indien de
CoordOn-opmaak staat geselecteerd, worden de variabelen X,
Y en q weergegeven. In de
PolarGC-opmaak kunt u met de TRACE functie de variabelen
X, Y, R en q bijwerken; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat, worden R en q
weergegeven.
Als u de cursor vijf punten verder in de functie wilt plaatsen, drukt u y| of y ~.
Zelfs indien u de cursor verder dan de boven- of ondergrens van het scherm verplaatst,
worden de overeenkomstige waarden van de coördinaten onderaan het scherm
weergegeven.
Quick Zoom is mogelijk in de grafiekmodus Pol; u kunt het venster echter niet naar links
of rechts verschuiven (zie hoofdstuk 3).
De volgcursor op een geldige
De volgcursor op een geldige De volgcursor op een geldige
De volgcursor op een geldige q-waarde plaatsen
-waarde plaatsen-waarde plaatsen
-waarde plaatsen
Wanneer u de volgcursor wilt verplaatsen naar een geldige q-waarde in de actuele functie,
moet u het getal invoeren. Als u het eerste cijfer invoert, verschijnt een q
= aanwijzer
gevolgd door de cijfers die u hebt ingevoerd links onderaan het scherm. U kunt ook een
uitdrukking na de q
= aanwijzer invoeren. De waarde die u invoert moet wel een geldige
waarde zijn voor het actuele uitleesvenster. Daarna moet u Í drukken om de cursor te
verplaatsen.