Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 107
Functies definiëren in het Y= scherm
Functies definiëren in het Y= schermFuncties definiëren in het Y= scherm
Functies definiëren in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= schermFuncties tonen in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= scherm
Om het Y= scherm op te roepen, drukt u o. U kunt maximum 10 functies opslaan in de
functievariabelen (Y1 tot en met Y9 en Y0). U kunt ook meer dan één gedefinieerde
functie tegelijk in een grafiek weergeven. In het volgende voorbeeld werden de functies
Y1 en Y2 gedefinieerd en vervolgens geselecteerd.
Een functie definiëren of bewerken
Een functie definiëren of bewerkenEen functie definiëren of bewerken
Een functie definiëren of bewerken
Wanneer u een functie wilt definiëren of bewerken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
2. Druk om de cursor te verplaatsen tot op de functie die u wilt definiëren of bewerken.
Als u een functie wilt verwijderen, drukt u .
3. U kunt nu de uitdrukking, waarmee u de functie definieert, invoeren of bewerken.
In de uitdrukking kunt u gebruik maken van functies en variabelen (met inbegrip
van matrices en lijsten). Wanneer de uitdrukking een niet-reëel getal als
resultaat oplevert, zal de waarde niet in de grafiek worden geplot; er wordt
echter geen fout gemeld.