Operation Manual
- 21 -
6.2 VERBINDING BATTERIJLADER/BATTERIJ
- Veriëren of de voedingskabel is losgekoppeld van de contactdoos van
het net.
- Voor de modellen met meerdere laadspanningen, de omsteller of
de stroomwisselaar plaatsen in overeenstemming met de gekozen
laadspanning. Bij afwezigheid van een omsteller of een stroomwisselaar,
de kabel met de rode laadtang (symbool +) op een juiste manier verbinden
met de specieke klem van de batterijlader in overeenstemming met de
gekozen laadspanning.
- De rode tang voor het opladen verbinden met de positieve klem van de
batterij (symbool +). Indien de symbolen zich niet onderscheiden moet
men zich herinneren dat de positieve klem diegene is die niet verbonden
is met het chassis van de auto.
- De zwarte tang voor het opladen verbinden met het chassis van de auto,
uit de buurt van de batterij en van de buis van de brandstof.
OPMERKING: indien de batterij niet in de auto geïnstalleerd is, zich
rechtstreeks verbinden met de negatieve klem van de batterij (symbool -).
6.3 MANUEEL OPLADEN EN AUTOMATISCH OPLADEN
OPMERKING: de waarden in Ah, indien aangeduid naast de drukknoppen,
zijn louter indicatief (gezien het proces van opladen afhankelijk is van
de staat van ontlading van de batterij) en suggereren de stand om een
aanvankelijk ontladen batterij op te laden met een capacitiet die binnen het
aangeduid bereik ligt, in een maximum tijd van 15 uur. Het is niet aan te
raden onder de aangegeven minmum waarden te dalen.
6.3.1 MANUEEL OPLADEN (
)
Aanbevolen modus voor de loodvrije elektrolyt batterijen (WET).
- De instructies aangeduid in de paragrafen 6.1 en 6.2. correct uitvoeren.
- Indien aanwezig de omsteller omschakelen op het symbool BATTERIJ.
- De omsteller(s) of de stroomwisselaar(s) van regeling van het opladen
(indien aanwezig) (FIG.C) in de stand van normaal opladen (symbool
BATTERIJ) of van snel opladen (BOOST) zoals gewenst (in sommige
modellen voert de stroomwisselaar de functie uit van startschakelaar).
- Indien de batterijlader voorzien is van een TIMER is het mogelijk een
vooraf bepaalde maximum tijd van opladen in te stellen (FIG. C).
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in het contact van het net
te steken en de schakelaar (indien aanwezig) op ON te zetten.
- De ampèremeter monitoreren zoals beschreven wordt in de paragraaf 4.
OPMERKING: Wanneer de batterij WET oplaadt kan men bovendien een
begin van ”koken” van de vloeistof merken die bevat is in de batterij. Men
raadt aan het opladen reeds aan het begin van dit fenomeen te onderbreken
teneinde beschadigingen aan de batterij te voorkomen.
6.3.2 AUTOMATISCH OPLADEN (TRONIC)
De modellen die de modus TRONIC voorzien, zijn aanbevolen voor het
opladen van hermetische batterijen (GEL, AGM).
- De instructies aangegeven in de paragrafen 6.1 en 6.2 correct uitvoeren.
- De omsteller in TRONIC zetten en de stroomwisselaar van regeling van
het opladen in de stand van normaal opladen (symbool BATTERIJ) of snel
opladen (BOOST) zoals gewenst (FIG.C).
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in de contactdoos van het
net te steken. De batterijlader controleert de spanning aanwezig aan de
uiteinden van de batterij en onderbreekt automatisch de stroomverdeling
wanneer de batterij opgeladen is (de aanwijzer van de ampèremeter
plaatst zich op nul); wanneer de batterij begint te ontladen wordt de
stroomvoorziening automatisch hernomen. De functie TRONIC is ideaal
om het opladen van de batterij (AGM en WET) met de tijd automatisch te
behouden zonder risico’s deze te beschadigen.
6.4 GELIJKTIJDIG OPLADEN VAN MEERDERE BATTERIJEN
OPGELET; geen batterijen opladen met een verschillende capaciteit,
aading en typologie. Indien men meerdere batterijen tegelijkertijd
moet opladen, kan men beroep doen op verbindingen in ”serie” of in
”parallel”. (FIG. D)
De verbinding in “parallel” vereist dat de batterijen dezelfde nominale
spanning (Volt) hebben, die overeenstemt met diegene in uitgang uit de
batterijlader en dat de som van de Ah binnen het bereik van opladen van
de batterijlader ligt.
De verbinding in “serie” vereist dat de batterijen dezelfde capaciteit (Ah)
hebben en dat de som van de nominale spanningen van alle batterijen
overeenstemt met diegene in uitgang uit de batterijlader.
6.5 EINDE OPLADEN
- De voeding van de acculader wegnemen en hierbij de schakelaar (indien
aanwezig) op OFF plaatsen en/of de voedingskabel uit het contact van het
net nemen.
- De zwarte tang van het opladen loskoppelen van het chassis van de auto
of van de negatieve klem van de batterij (symbool -).
- De rode tang van het opladen loskoppelen van de positieve klem van de
batterij (symbool +).
- De batterijlader op een droge plaats opbergen.
- De cellen van de batterij terug sluiten met de speciaal daartoe bestemde
doppen (indien aanwezig).
6.6
LADINGSBEHOUD (alleen actief in de modus TRONIC of PULSE TRONIC)
- Houd de acculader aangesloten op het elektriciteitsnet.
- Onderbreek het laadproces niet.
- Houd de laadklemmen ook aangesloten op de accu nadat deze is
opgeladen.
De acculader onderbreekt en start de laadfase automatisch om de
accuspanning binnen het vooraf ingestelde spanningsbereik voor het
product te houden.
7. WERKING TIJDENS START
OPGELET: Voordat men verdergaat moet men aandachtig de
waarschuwingen van de fabrikanten van de voertuigen lezen!
- Controleren dat de voedingslijn beschermd is met zekeringen of
automatische schakelaars van de overeenstemmende waarde aangeduid
op de plaat met het symbool (
).
- Om het starten te vergemakkelijken, vooraf een snel opladen van 10-15
minuten uitvoeren in de stand BOOST/BOOST&GO (zie paragraaf 6.3.1).
- Teneinde verhittingen van de batterijlader te voorkomen, moet men de
startoperatie uitvoeren met een NAUWKEURIG respect voor de cycli van
werk/pauze aangeduid op het toestel (voorbeeld: START 3s ON 120s OFF-
5 CYCLES). Bovendien niet aandringen indien de motor van het voertuig
niet start: dit zou immers de batterij of zelfs de elektrische uitrusting
van het voertuig ernstig kunnen compromitteren. Indien de start niet
plaatsvindt enkele minuten wachten en de operatie van snel opladen
herhalen.
7.1 VERBINDING BATTERIJLADER/BATTERIJ
- Met de voedingskabel losgekoppeld van de contactdoos van het net,
indien nodig, de omsteller op 12V of 24V zetten ofwel op een juiste manier
de kabel met de rode laadtang verbinden met de specieke klem van de
batterijlader, in functie van de nominale spanning van de batterij van het
te starten voertuig.
- Controleren of de batterij goed verbonden is met de desbetreende
klemmen (+ en -) en in goede staat is (niet gesulfoneerd en niet defect).
Nooit op geen enkele manier startoperaties van voertuigen uitvoeren
met de batterijen losgekoppeld van de desbetreende klemmen; de
aanwezigheid van de batterij is bepalend voor het elimineren van
eventuele te grote spanningen.
7.2 STARTEN MET START (FIG.E1)
- Met de batterijlader in de stand OFF, de voedingskabel in de contactdoos
van het net steken.
- De schakelaar, indien aanwezig, op ON zetten.
- De schakelaar/stroomwisselaar in de stand START zetten en overgaan tot
het starten door aan de sleutel van het voertuig te draaien.
7.3 STARTEN MET BOOST&GO (FIG.E2)
- De stroomwisselaar op BOOST&GO zetten.
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in de contactdoos van het
net te steken.
- Overagan tot het starten door aan de sleutel van het voertuig te draaien.
7.4 EINDE START
- De voeding naar de batterijlader onderbreken door de schakelaar of de
stroomwisselaar (indien aanwezig) op OFF te zetten en de voedingskabel
wegnemen uit de contactdoos van het net.
- De zwarte laadtang loskoppelen van de negatieve klem van de batterij
(symbool -) en de rode tang loskoppelen van de positieve klem van de
batterij (symbool +).
- De batterijlader op een droge plaats opbergen.
8. BESCHERMINGEN VAN DE ACCULADER (FIG. F)
De acculader beschermt zichzelf in het geval van:
- Overbelasting (afgifte van te veel stroom naar de accu).
- Kortsluiting (laadklemmen die met elkaar in contact komen).
- Omkering van de polareit op de klemmen van de accu.
In de toestellen voorzien van zekeringen is het verplicht in geval van
vervanging, analoge reserveonderdelen te gebruiken die dezelfde waarde
van nominale stroom hebben.
OPGELET: De zekering vervangen met andere stroomwaarden die
verschillen van diegene aangeduid op de plaat zou schade aan personen
of dingen kunnen veroorzaken. Omwille van dezelfde reden moet men
absoluut de vervanging van de zekering vermijden met bruggen in koper of
een ander materiaal. De operatie van de vervanging van de zekering moet
altijd uitgevoerd worden met de voedingskabel LOSGEKOPPELD van het net.
Aandachtig tewerk gaan tijdens de vervanging van de bandzekering, indien
aanwezig, de bevestigingsbouten goed vastdraaien.
9. NUTTIGE RAADGEVNGEN
- De positieve en negatieve klemmen schoonmaken van mogelijke
incrustaties van oxide teneinde een goed contact van de tangen te
garanderen.
- Absoluut vermijden de twee tangen in contact te brengen wanneer
de batterijlader in het net is ingeschakeld. In dit geval heeft men de
verbranding van de zekering.
- Indien de batterij waarmee men deze batterijlader wenst te gebruiken
permanent ingeschakeld is op een voertuig, ook de instructie- en/of
onderhoudshandleiding van het voertuig raadplegen in het gedeelte
”ELEKTRISCHE INSTALLATIE” of ”ONDERHOUD”.