Operation Manual
30
Geavanceerde configuratie en gebruik
1.
Om de WEP-encryptie te kunnen gebruiken hebt u een sleutel nodig. Alle
gegevens verzonden langs een netwerk zullen worden gecodeerd of versleuteld
met een formule. U kunt gratis sleutelgenerators op Internet downloaden. Ze zetten
een wachtwoord (bijv. 'abcdefghij') om in een sleutel (bijv.: 0F9Bn7I9KKM). Maar u
kunt zo'n sleutel ook gemakkelijk zelf maken. Hij bestaat uit een combinatie van
cijfers en letters, zonder spaties, maar speciale tekens zijn wel toegelaten.
Denk er echter aan dat er verschillende niveaus van sleutels zijn. Windows gebruikt
gewoonlijk 104-bits-encryptie. Dat betekent dat uw sleutel 13 tekens lang wordt.
Een moderne 128-bits-encryptie gebruikt 26 tekens. De encryptie moet op alle
computers dezelfde zijn. Als een bepaalde computer enkel 64-bits-encryptie (10
tekens) ondersteunt, dan moet u die lengte ook op alle andere computers toe-
passen.
2.
Nadat u een sleutel hebt gemaakt, of
een sleutelgenerator hebt gebruikt, klikt
u op Start/Configuratiepaneel om het
Configuratiescherm te openen. Selecteer
het pictogram Netwerkverbindingen.
Kies uw WLAN-verbinding, klik er met de
rechtermuisknop op, en selecteer de op-
dracht Eigenschappen.
Het venster met de netwerkeigen-
schappen verschijnt. Klik op het tabblad
Draadloze netwerken. Kies uw netwerk
uit de lijst en selecteer de knop Eigen-
schappen.
3.
Schakel de encryptie in door de optie Gegevenscodering (WEP-compatibel)
aan te vinken. We raden u aan om ook Netwerkverificatie in te schakelen. De
volgende stap is het definiƫren van de netwerksleutel.