Operation Manual
Table Of Contents
- Hoofdstuk 1 Aan de slag
- 1.1 Beschrijving van de T-Mobile G1 en de bijbehorende accessoires
- 1.2 De SIM-kaart, batterij en geheugenkaart installeren
- 1.3 De batterij opladen
- 1.4 Telefoonregelaars
- 1.5 Navigeren op de telefoon
- 1.6 Aan de slag
- 1.7 Beginscherm
- 1.8 Statuspictogrammen en meldingen
- 1.9 Toepassingen
- 1.10 Instellingen
- 1.11 Het volume aanpassen
- 1.12 De telefoon als USB-schijf gebruiken
- Hoofdstuk 2 Telefoonfuncties gebruiken
- Hoofdstuk 3 Tekst invoeren
- Hoofdstuk 4 Gegevens synchroniseren
- Hoofdstuk 5 Werken met Contacten en Agenda
- Hoofdstuk 6 Berichten uitwisselen
- Hoofdstuk 7 Verbinding maken
- Hoofdstuk 8 Navigeren met Kaarten
- Hoofdstuk 9 Werken met multimedia
- Hoofdstuk 10 De T-Mobile G1 beheren
- Hoofdstuk 11 Andere toepassingen
- Hoofdstuk 12 Garantieverklaring
- Bijlage
- Index

Navigeren met Kaarten
150
Routebeschrijvingen
U kunt met Kaarten een gedetailleerde routebeschrijving naar uw bestemming
opvragen.
Druk in elke kaartmodus (behalve de straatweergave) op en tik op Directions
(Richtingen).
Voer in het eerste tekstvak het startpunt in en voer in het tweede tekstvak de
bestemming in.
Tik hierop om het
beginpunt en de
bestemming om
te wisselen.
Beginpunt
Tik hierop om een
routebeschrijving
op te vragen.
Bestemming
Tik hierop om het
locatiebronmenu
te openen.
Tips In plaats van een adres in te voeren, kunt u ook op ( ) tikken om het
locatiebronmenu te openen, waar u een adres kunt selecteren uit de
volgende bronnen:
My current location (Mijn huidige locatie). Hiervoor moet GPS zijn
ingeschakeld. Zie “Locatiebron inschakelen” eerder in dit hoofdstuk.
Contacts (Contacten). Hiermee wordt een lijst met contactpersonen
geopend die u hebt opgeslagen met een fysiek adres.
History (Geschiedenis). Hiermee wordt een lijst met plekken geopend
die u hebt gezocht of bekeken.
3.
Tik op Route.
U kunt kiezen om de routebeschrijving in een lijst weer te geven of tikken op
Show map (Kaart weergeven) om dezelfde routebeschrijving op de kaart weer
te geven.
1.
2.










