Operation Manual
Controle van de voor- en achterlichten
Start de motoren zet de verlichting op. Controleer of het voorlicht en het achterlicht branden.
Controleer de sterkte en de richting van het licht door tegen een muur te schijnen.
Controleer of het licht vooraan vuil of gebarsten is of los staat.
Controle van het stoplicht
Zet het contact aan en bedien de voor of achterrem. Controleer of het stoplicht brand.
Controleer of de licht achteraan vuil of gebarsten is of los staat.
OPGELET:
- Voor de lichten moeten speciale lampjes worden gebruikt. Anders zal de normale werking van de
lichten verstoord worden, kan er schade ontstaan aan het elektrische systeem, de lampjes doorbranden
of de batterij leeglopen.
- Verander of voeg geen elektrische onderdelen toe om te vermijden dat er kortsluiting ontstaat.
Hierdoor kan in uitzonderlijke gevallen brand ontstaan.
Controle op brandstoflekkage
Controleer de benzinedop en tank, benzineleidingen en carburator op lekkage.
Controle smering van alle mechanische delen
Controleer of de scharnierpunten voldoende gesmeerd zijn (zoals de scharnierpunten van de
middenstand, de zijstand, de remhendel,…)
Controle van de bougie
Verwijder de bougiekap en verwijder de bougie met behulp van het speciale gereedschap in het
gereedschapsetje.
Controleer of de elektrode vuil is of bedekt is met een laag koolstof.
Verwijder de koolaanslag, dompel de bougiekop in benzine en droog ze met een propere vod.
Controleer de elektrode en stel de elektrodeafstand in op 0.8 mm. (Doe dit met een voelermaatje).
Zet de bougie vast met de hand en draai ze dan 180° tot 270° verder met een sleutel.
0.8mm
0.7~0.8mm










