User Instructions

Table Of Contents
0478 131 9957 B - NL
326
Laadtoestand:
weergave van het accusymbool
samen met de laadtoestand in
procenten
Resttijd:
resterende maaiduur in de lopende
week in uren en minuten. Deze
weergave is alleen bij het maaischema
"Dynamisch" beschikbaar.
Tijd en datum:
huidige datum en actuele tijd
Starttijd:
start van de volgende geplande
maaibeurt. Bij een lopende actieve
tijd verschijnt de tekst "actief".
Maaibeurten:
aantal van alle maaibeurten tot nu
toe
Maaiuren:
duur van alle maaibeurten tot nu toe
Afstand:
totaal afgelegde afstand
Net
(RMI 422 PC):
signaalsterkte van de radiografische
verbinding met net-ID. Een kleine x
of een vraagteken geeft aan dat de
robotmaaier geen verbinding met
internet heeft. (Ö 11.3), (Ö 11.17)
GPS-ontvangst
(RMI 422 PC):
GPS-coördinaten van de
robotmaaier. (Ö 11.17)
11.13 Installatie
1. Corridor:
Verplaatste rit naar docking in- en
uitschakelen.
Bij een ingeschakelde corridor rijdt de
robotmaaier naar binnen verplaatst langs
de begrenzingsdraad terug naar het
dockingstation.
Er kunnen drie varianten worden
gekozen:
Uit – standaardinstelling
De robotmaaier rijdt op de
begrenzingsdraad.
Smal40 cm
De robotmaaier rijdt afwisselend op de
begrenzingsdraad of 40 cm verplaatst.
Breed40 - 80 cm
De afstand tot de begrenzingsdraad wordt
bij elke rit naar docking binnen deze
corridor willekeurig gekozen.
2. Startpunten:
De robotmaaier begint de
maaibeurten bij het dockingstation
(standaardinstelling) of bij een startpunt.
Startpunten moeten worden gedefinieerd,
als deelzones gericht moeten worden
behandeld, omdat ze onvoldoende
worden bewerkt,
als zones alleen via een doorgang
bereikbaar zijn. Leg in deze deelzones
minstens één startpunt vast.
RMI 422 PC:
Aan de startpunten kan een radius
worden toegewezen. De robotmaaier
maait wanneer hij bij het betreffende
startpunt begint te maaien altijd eerst
binnen het cirkelvormige gebied rondom
het startpunt. Pas wanneer hij deze
deelzone heeft bewerkt, wordt de
maaibeurt voortgezet in de rest van het
maaivlak.
Startpunten instellen (Ö 11.14)
3. Aanpalende gazons:
geef aanpalende gazons vrij.
Inactief – standaardinstelling
Actief – instelling wanneer op aanpalende
gazons moet worden gemaaid. In het
menu "Start" moet het maaivlak
(hoofdgazon/aanpalend gazon) worden
geselecteerd. (Ö 12.10)
4. Randmaaien:
Leg de frequentie van het
randmaaien vast.
Nooit – de rand wordt nooit gemaaid.
Een keer – standaardinstelling; de rand
wordt een keer per week gemaaid.
Twee keer/driemaal/viermaal/vijfmaal
de rand wordt twee/drie/vier/vijf keer per
week gemaaid.
5. Rand testen:
Start een rit langs de rand ter
controle van een goede
draadligging.
De stap "Installatie controleren" van de
installatiewizard wordt opgeroepen. (Ö 9.)
In combinatie met een extern
dockingstation, alsmede met
doorgangen en vernauwingen,
moeten voor een verplaatste rit
naar het begin zoeklussen worden
geïnstalleerd. (Ö 12.12)
Houd voor de verplaatste rit naar
het begin een minimale
draadafstand van 2 m aan.
Plaats ter controle van de correcte
bedrading rond een verboden zone,
de robotmaaier met de voorzijde in
de richting van de verboden zone in
het maaivlak en start een rit langs
de rand.
Tijdens het afrijden van de rand
wordt het beginbereik van de
robotmaaier gedefinieerd. Een
reeds opgeslagen beginbereik
wordt desgewenst uitgebreid.
(Ö 14.5)