User Instructions

Table Of Contents
0478 131 9944 C - NL
312
2. ASM (anti-stuck-manoeuvre):
als ASM is ingeschakeld, start de
robotmaaier een uitwijkprocedure
wanneer hij vast komt te zitten.
Aan – ASM kan worden ingeschakeld om
te voorkomen dat de robotmaaier komt
vast te zitten.
Uit – standaardinstelling. ASM moet
uitgeschakeld blijven,
wanneer er in het maaivlak grote effen
vlakken zitten (bijvoorbeeld
geasfalteerde opritten),
wanneer de robotmaaier tijdens het
werken vaker onverwachts 90° afbuigt,
wanneer de robotmaaier tijdens het
werken zonder vast te komen zitten met
de melding 1131 blijft stilstaan.
3. Nieuwe installatie:
De installatiewizard wordt opnieuw
gestart, het bestaande maaischema
wordt gewist. (Ö 9.)
4. Startpunten:
De robotmaaier begint het maaien
bij het dockingstation
(standaardinstelling) of bij een startpunt.
Startpunten moeten worden gedefinieerd,
als deelzones gericht moeten worden
behandeld, omdat ze onvoldoende
worden bewerkt,
als zones alleen via een doorgang
bereikbaar zijn. Leg in deze deelzones
minstens één startpunt vast.
RMI 422 PC:
Aan de startpunten kan een radius
worden toegewezen. De robotmaaier
maait wanneer hij bij het betreffende
startpunt begint te maaien altijd eerst
binnen het cirkelvormige gebied rondom
het startpunt. Pas wanneer hij deze
deelzone heeft bewerkt, wordt de
maaibeurt voortgezet in de rest van het
maaivlak.
Startpunten instellen (Ö 11.15)
5. Rand testen:
Start een rit langs de rand ter
controle van een goede
draadligging.
De stap "Installatie controleren" van de
installatiewizard wordt opgeroepen.
(Ö 9.12)
6. Randmaaien:
Leg de frequentie van het
randmaaien vast.
Nooit – de rand wordt nooit gemaaid.
Een keer – standaardinstelling; de rand
wordt een keer per week gemaaid.
Twee keer – de rand wordt twee keer per
week gemaaid.
7. Aanpalende gazons:
geef aanpalende gazons vrij.
Inactief – standaardinstelling
Actief – instelling wanneer op aanpalende
gazons moet worden gemaaid. Bij de
commando's "Maaien starten" en "Maaien
met vertraagde start" moet het maaivlak
(hoofdgazon/aanpalend gazon) worden
geselecteerd. (Ö 15.5)
11.15 Startpunten instellen
Om in te stellen
startpunten aanleren
of
gewenst startpunt selecteren en
handmatig definiëren.
Startpunten aanleren:
Na het indrukken van de OK-toets
start de robotmaaier een oefenrit
langs de begrenzingsdraad. Als de
robotmaaier niet is ingedockt, rijdt deze
eerst naar het dockingstation. Alle
bestaande startpunten worden gewist.
Onderweg kunnen er door het indrukken
van de OK-toets na het openen van de
klep maximaal 4 startpunten worden
vastgelegd.
In combinatie met een extern
dockingstation, alsmede met
doorgangen en vernauwingen,
moeten voor een verplaatste rit
naar het begin zoeklussen worden
geïnstalleerd. (Ö 12.12)
Houd voor de verplaatste rit naar
het begin een minimale
draadafstand van 2 m aan.
Plaats ter controle van de correcte
bedrading rond een verboden zone,
de robotmaaier met de voorzijde in
de richting van de verboden zone in
het maaivlak en start een rit langs
de rand.
Tijdens het afrijden van de rand
wordt het beginbereik van de
robotmaaier gedefinieerd. Een
reeds opgeslagen beginbereik
wordt desgewenst uitgebreid.
(Ö 14.5)
RMI 422 PC:
Tijdens het aanleren wordt het
beginbereik van de robotmaaier
gedefinieerd. Een reeds
opgeslagen beginbereik wordt
desgewenst uitgebreid. (Ö 14.5)
Druk niet op de STOP-toets voordat
de klep wordt geopend, want dan
wordt de aanleerrit onderbroken.
Onderbreking is doorgaans alleen
nodig om het draadpad te
veranderen of hindernissen uit te
schakelen.