Operation Manual
MS 441 C-Q
Nederlands
140
Dieptebegrenzer afvijlen
De dieptebegrenzerafstand wordt
kleiner als de zaagtanden worden
geslepen.
N De dieptebegrenzerafstand telkens
na het vijlen controleren
N Het bij de kettingsteek passende
vijlkaliber (1) op de zaagketting
plaatsen en bij de te controleren
zaagtand aandrukken – als de
dieptebegrenzer boven het
vijlkaliber uitsteekt moet de
dieptebegrenzer worden nabewerkt
N De dieptebegrenzer nabewerken tot
deze gelijkligt met het vijlkaliber
N Aansluitend hierop evenwijdig aan
de servicemarkering (zie pijl) het
dak van de dieptebegrenzer schuin
afvijlen – hierbij het hoogste punt
van de dieptebegrenzer niet verder
terugzetten
N Het vijlkaliber op de zaagketting
plaatsen – het hoogste punt van de
dieptebegrenzer moet gelijkliggen
met het vijlkaliber
RSC3, RMC3, PMC3, PMMC3
Het bovenste deel van de knobbel-
aandrijfschakel (met servicemarkering)
wordt gelijktijdig met de dieptebegrenzer
van de zaagtand bewerkt.
N Na het slijpen/aanscherpen de
zaagketting grondig reinigen,
aanhechtende vijlspanen of slijpsel
verwijderen – de zaagketting
intensief smeren
N Bij langere werkonderbrekingen de
zaagketting reinigen en ingeolied
bewaren
Kettingsteek Dieptebegrenzer
Afstand (a)
Inch (mm) mm (inch)
1/4 (6,35) 0,65 (0.026)
3/8 P (9,32) 0,65 (0.026)
0.325 (8,25) 0,65 (0.026)
3/8 (9,32) 0,65 (0.026)
0.404 (10,26) 0,80 (0.031)
689BA047 KN
1
Te lage dieptebegrenzers
verhogen de neiging tot terugslag
van de motorzaag.
689BA051 KN
689BA044 KN
Het overige deel van de knobbel-
aandrijfschakel mag niet worden
bewerkt, omdat dan de neiging tot
terugslag van de motorzaag zou
worden verhoogd.
689BA052 KN










