Operation Manual
MS 210, MS 210 C, MS 230, MS 230 C, MS 250, MS 250 C
Nederlands
153
Bij verschillende zaagtandlengtes zijn
ook de tandhoogtes verschillend,
hetgeen leidt tot een ruw draaien van de
zaagketting en zelfs tot het breken van
de ketting.
N Alle zaagtanden tot op de lengte
van de kortste zaagtand terugvijlen
– bij voorkeur door een
geautoriseerde dealer laten
uitvoeren met een elektrisch
slijpapparaat
Dieptebegrenzerafstand
De dieptebegrenzer bepaalt de diepte
van de zaagsnede in het hout en
daarmee de spaandikte.
a Richtafstand tussen de
dieptebegrenzer en snijkant
Bij het zagen in zacht hout buiten de
vorstperiode kan de afstand met
maximaal 0,2 mm (0,008") worden
vergroot.
Dieptebegrenzer afvijlen
De dieptebegrenzerafstand wordt
kleiner als de zaagtanden worden
geslepen.
N De dieptebegrenzerafstand telkens
na het vijlen controleren
N Het bij de kettingsteek passende
vijlkaliber (1) op de zaagketting
plaatsen – als de dieptebegrenzer
boven het vijlkaliber uitsteekt moet
de dieptebegrenzer worden
nabewerkt
N De dieptebegrenzer nabewerken tot
deze gelijkligt met het vijlkaliber
N Aansluitend hierop evenwijdig aan
de servicemarkering (zie pijl) het
dak van de dieptebegrenzer schuin
afvijlen – hierbij het hoogste punt
van de dieptebegrenzer niet verder
terugzetten
689BA023 KN
a
Kettingsteek Dieptebegrenzer
Afstand (a)
Inch (mm) mm (inch)
1
/4 (6,35) 0,65 (0.026)
3
/8-PM,
PMMC3 (9,32) 0,65 (0.026)
0.325 (8,25) 0,65 (0.026)
3
/8 (9,32) 0,65 (0.026)
0.404 (10,26) 0,80 (0.031)
689BA047 KN
1
Te lage dieptebegrenzers
verhogen de neiging tot terugslag
van de motorzaag.
689BA051 KN
689BA044 KN










