Installation Instructions

57
46900V006_Rev-D_NL
12. twin-modus
12.1 twin-modus
Met de besturing kunnen twee aandrijvingen bijvoorbeeld
in een dubbele garage met twee garagedeuren worden
aangestuurd. Hiervoor worden de beide aandrijvingen op
één besturing aangesloten.
1
Afb. Montagevoorbeeld voor twin-modus, slave (1) en master (2)
Werkwijze
Als een van de beide aandrijvingen een commando
ontvangt en de beweging start, is de andere aandrijving
voor deze tijd geblokkeerd. Pas na beëindiging van de
beweging kan de andere aandrijving worden gestart.
INFORMATIE
Beide aandrijvingen kunnen niet
tegelijkertijd worden gebruikt.
12.2 Aandrijvingen monteren
De montage van de aandrijvingen wordt hier bij wijze van
voorbeeld beschreven.
INFORMATIE
Master en slave worden onafhankelijk van
de montage toegewezen.
1. Beide aandrijvingen de in hoofdstuk "6. Montage"
beschreven wijze op de beide deuren monteren.
De besturing in de ene rail schuiven.
In de andere rail het inschuifdeel met de
verbindingskabel steken.
12.3 Master en slave selecteren en
configureren
Voorwaarden
Af fabriek zijn bij de aandrijvingen als master
geconfigureerd. De hoofdcommunicatie naar de
besturing vindt plaats via de master.
INFORMATIE
In twin-modus is geen automatische
sluiting en geen energiespaarmodus
mogelijk.
1. DIP-schakelaars 1 en 3 op de plafondbesturing op
ON zetten.
2. De plafondbesturing op de netspanning aansluiten.
De voeding controleren.
3. De aandrijving met plafondbesturing (1) als slave
configureren. Hiervoor met SOMlink en een WLAN-
apparaat een verbinding maken met de loopwagen.
4. In het menu onder Instellingen "twin-modus"
voor de geselecteerde aandrijving "Aandrijving is
slave" configureren en de invoer opslaan. De invoer
controleren.
5. De plafondbesturing voor 15 seconden van de
netspanning loskoppelen.
GND
+24V
gn
rt
+
-
Afb. Aansluiting op de besturing van ketting en rail voor beide
aandrijvingen
Aansluitklem Functie
gn + Rail
rt - Ketting
6. De aandrijving zonder plafondbesturing, de
master (2) op de plafondbesturing parallel aan de
aansluitklem voor ketting (rt) en rail (gn) aansluiten.
De verbindingskabel vast monteren en beveiligen
tegen verschuiven.
7. De besturing weer op de netspanning aansluiten.
8. Beide aandrijvingen even een voor een in gebruik
nemen, zie hoofdstuk "9. Inbedrijfname",
"10. Aansluitingen en speciale functies van de
loopwagen" en "11. Aansluitingen en speciale
functies van de plafondbesturing".