Operation Manual

Table Of Contents
Aanwijzingen voor de installateur
56
3.1 Elektrische aansluiting
Controleer of het voltage en de afmeting van de stroomtoevoerlijn overeenstemmen met de kenmerken
die worden aangeduid op het plaatje intern de bergruimte.
Dit plaatje mag nooit verwijderd worden.
Wanneer het toestel met een vaste aansluiting wordt aangesloten op het net, moet op de
stroomtoevoerlijn een omnipolair onderbrekingsmechanisme voorzien worden met een openingsafstand
van de contacten van minstens 3 mm, dat zich op een makkelijk bereikbare plaats nabij het toestel
bevindt.
De aansluiting op het elektriciteitsnet kan vast of met een stekker en stopcontact zijn. In het laatste geval
moeten die geschikt zijn voor de gebruikte kabel en conform de van kracht zijnde normen zijn. Voor elk
type van aansluiting moet het toestel verplicht een aarding hebben. Voordat de aansluiting uitgevoerd
wordt, moet u controleren of de stroomtoevoerlijn voorzien is met een geschikte aarding. Vermijdt het
gebruik van adapters, reducties of aftakkingen.
1 - Werking op 220-240V~: gebruik een driepolige kabel van het
type H05RR-F of H05V2V2-F:
3 x 2,5 mm
2
(voor modellen van 90 cm)
3 x 1,5 mm
2
(voor modellen van 50 en 60 cm)
2 - Werking op 380-415V2N~ (enkel voor modellen van 90 cm):
gebruik een vierpolige kabel van het type H05RR-F of H05V2V2-F
(kabel van 4 x 1,5 mm
2
)
3 - Werking op 380-415V2N~ (enkel voor modellen van 90 cm):
gebruik een vijfpolige kabel van het type H05RR-F of H05V2V2-F
(kabel van 5 x 1,5 mm
2
)
De aardedraad (geel-groen) van het uiteinde dat op het toestel moet
worden aangesloten, moet minstens 20 mm langer zijn dan de
andere draden.
AANDACHT: De bovenstaande waarden hebben betrekking tot de diameter van de interne
geleider.
AANDACHT: slechts sommige modellen van 90 cm kunnen tweefasig of driefasig aangesloten
worden.
3.2 Ventilatie van de ruimte
Het toestel mag enkel in permanent geventileerde ruimten worden geïnstalleerd, zoals voorzien wordt
door de van kracht zijnde normen. In de ruimte waarin het toestel geïnstalleerd is, moet voldoende
luchttoevoer aanwezig zijn die nodig is voor de regelmatige gasverbranding en de luchtverversing van
de ruimte zelf. De luchtinlaatopeningen, die beschermd worden door roosters, moeten afmetingen
conform de van kracht zijnde normen hebben, en moeten zodanig geplaatst zijn dat ze niet, ook niet
gedeeeltelijk, verstopt worden.
De keuken moet goed geventileerd worden zodat de hitte en de vochtigheid geëlimineerd worden die
geproduceerd worden door de bereidingen: vooral nadat het toestel voor lange tijd niet gebruikt werd,
wordt aangeraden om een venster te openen of om de snelheid van eventuele ventilatoren te verhogen.
3.3 Afvoer van de verbrandingsproducten
De afvoer van de verbrandingsproducten moet verzekerd worden door middel van afzuigkappen, die
verbonden zijn aan een rookkanaal met een efficiënte trek of met een geforceerde afzuiging. Een
efficiënt afzuigsysteem moet zorgvuldig ontworpen worden door een bevoegd specialist, en moet
uitgevoerd worden door de posities en de afstanden te respecteren die voorzien worden door de
normen. Na de handeling moet de installateur een conformiteitscertificaat afgeven.