Operation Manual
16
4. BEDIENING VAN HET ALARMSTATION
4.1 Inschakelen van het systeem
Tijdens het inschakelen van het systeem, in welke modus dan ook, is er een uitloopvertraging van 15
seconden.
De eerste 10 seconden zijn stil, dan klinkt er elke seconde een piep, gevolgd door een lange pieptoon
aan het eind van de vertraging om de inschakeling te bevestigen.
Het systeem kent een volledig en een gedeeltelijk ingeschakelde modus.
VOLLEDIG INGESCHAKELD: alle detectoren worden ingeschakeld
GEDEELTELIJK INGESCHAKELD: alleen de detectoren van ruimte 1 worden ingeschakeld
Voorbeeld:
Het systeem kan zo geconfigureerd worden dat 's nachts alleen de detectoren op de benedenverdieping,
de buitendeur en de garage ingeschakeld zijn zonder dat de detectoren op de bovenverdieping zijn
ingeschakeld zodat u vrij rond kunt lopen zonder het alarm af te laten gaan.
4.1.1 Alles inschakelen (ruimte 1 en 2 actief)
Op het station:
- Voer 1234 (of uw persoonlijke code) in, gevolgd door 1.
Op de afstandsbediening:
- Druk op de toets
Op het draadloze toetsenpaneel:
- Voer 1234 (of uw persoonlijke code) in, gevolgd door .
4.1.2 Gedeeltelijk inschakelen (ruimte 1 actief en ruimte 2 inactief)
Op het station:
- Voer 1234 (of uw persoonlijke code) in, gevolgd door 2.
Op de afstandsbediening:
- Druk op de toets
Op het draadloze toetsenpaneel:
- Voer 1234 (of uw persoonlijke code) in, gevolgd door .
4.2 Uitschakelen van het systeem
Op het station:
- Voer 1234 (of uw persoonlijke code) in, gevolgd door 4.
Op de afstandsbediening:
- Druk op de toets
Op het draadloze toetsenpaneel:










