Operation Manual
Dynamisch 139
Alarminstallatie*
Alarminstallatie*
De alarminstallatie beschermt uw auto
tegen ongewenste gasten, bijv. bij in
braak of diefstal.
Als het alarm in werking treedt,
klinkt er een onderbroken alarmsig
naal,
gaan de knipperlichten aan en uit.
Een alarm treedt in werking
bij het openen van de portieren, zonder
dat de auto van te voren is ontgrendeld.
bij het openen van de motorkap of de
achterklep, zonder dat de auto van te
voren is ontgrendeld.
bij het binnendringen in de auto.
bij een beweging in het interieur.
wanneer de auto aan één kant wordt op
getild.
wanneer u het bestuurdersportier met
de sleutel ontgrendelt.
Alarminstallatie inschakelen
Voor het correct functioneren van de
alarminstallatie is het noodzakelijk dat
alle ruiten, het schuifdak, de achter
klep en de motorkap volledig gesloten
zijn voordat het alarm wordt ingescha
keld.
er in de auto niets kan bewegen.
쮿 Sluit de portieren van de auto.
쮿 Druk voor het ontgrendelen eenmaal op
de toets van de afstandsbediening.
> De portieren van de auto zijn ver
grendeld.
> De richtingaanwijzers knipperen
driemaal.
> Het controlelampje in de schakelaar
begint snel te knipperen.
Na activering van de alarminstallatie
knippert het controlelampje ca. iedere
3seconden.
>Opmerking!
U kunt de alarminstallatie ook inschake
len wanneer u de auto zonder afstandsbe
diening vergrendelt (zie Pagina 16).
Alarminstallatie uitschakelen
Wanneer u de portieren van de auto met de
afstandsbediening ontgrendelt, wordt de
alarminstallatie gedeactiveerd.
Als het alarm geactiveerd is, knippert
het controlelampje voor de alarminstal
latie na het ontgrendelen van de auto pe
riodiek gedurende ca. 1 minuut.
>Opmerking!
Het alarm kan altijd met de afstandsbe
diening worden uitgeschakeld. U kunt de
alarminstallatie ook zonder afstandsbe
diening uitschakelen, door de sleutel in
het contactslot te steken en in stand “ON”
te draaien.