SIMPLY CLEVER ŠKODA Rapid Instructieboekje
Opbouw van dit instructieboekje (toelichtingen) Dit instructieboekje is systematisch opgebouwd, om zo het vinden van de benodigde informatie te vergemakkelijken. Hoofdstukken, inhoudsopgave en trefwoordenlijst De tekst in dit instructieboekje is in relatief korte paragrafen ingedeeld, die in overzichtelijke hoofdstukken zijn samengevat. Het actuele hoofdstuk staat geaccentueerd vermeld aan onderzijde van de rechterpagina.
Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke uitrustingen. Wij adviseren u dan ook dit instructieboekje aandachtig door te lezen, zodat u uw wagen snel en grondig leert kennen. Bij eventuele vragen kunt u contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner. Afwijkende nationale wettelijke bepalingen hebben voorrang op de in dit instructieboekje verstrekte informatie.
De wagendocumentatie In de wagendocumentatie van uw wagen vindt u naast dit "instructieboekje" ook het "Serviceplan" en de brochure "Hulp onderweg". Bovendien kunnen afhankelijk van type en uitrustingsniveau nog andere instructieboekjes en aanvullingen op het instructieboekje aanwezig zijn (bijvoorbeeld radio-instructieboekje). Wanneer u een van bovengenoemde documenten mist, neem dan contact op met een specialist.
Inhoudsopgave Gebruikte afkortingen Bediening Bestuurdersruimte Overzicht 7 6 Instrumenten en controlelampjes Instrumentenpaneel Multifunctie-indicatie (boordcomputer) MAXI DOT (informatiedisplay) Controlelampjes 8 8 11 15 17 Openen en sluiten Sleutels Centrale vergrendeling Afstandsbediening Alarmsysteem Interieurbewaking en afsleepalarm Achterklep Elektrische ruitbediening 24 24 25 28 29 30 30 31 Licht en zicht Licht Binnenverlichting Zicht Ruitenwissers en -sproeiers Achteruitkijkspiegels 34 34 38
Velgen en banden Wielen 139 139 Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen Inleidende informatie Wijzigingen en schade aan het airbagsysteem 146 146 146 Tips om het zelf te doen Tips om het zelf te doen Verbanddoos en gevarendriehoek Brandblusser Wagengereedschap Wiel verwisselen Bandenafdichtset Starthulp Wagen afslepen 148 148 148 148 149 152 155 156 Zekeringen en gloeilampjes Zekeringen Gloeilampjes 159 159 162 Technische gegevens Technische gegevens Inleidende informatie Gegevens op d
Gebruikte afkortingen Afkorting Betekenis 1/min Omwentelingen per minuut van de motor ABS Antiblokkeersysteem ASR Tractiecontrole CO2 in g/km Uitgestoten hoeveelheid koolstofdioxide in gram per gereden kilometer DSG Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling EDS Elektronisch sperdifferentieel ESC Stabiliteitscontrole HBA Remassistent HHC Bergwegrijhulp kW Kilowatt, eenheid voor het motorvermogen MFD Multifunctie-indicatie N1 een uitsluitend of voornamelijk voor het transpo
Afbeelding 1 Bestuurdersruimte 6 Bediening
21 Bediening 22 23 Bestuurdersruimte 24 Overzicht 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Elektrische ruitbediening Elektrische buitenspiegelverstelling Luchtroosters Hendel voor multifunctieschakelaar: › Knipperlichten, grootlicht en parkeerlicht, grootlichtsignaal › Snelheidsregelsysteem Stuurwiel: › met claxon › met bestuurdersvoorairbag › met bedieningstoetsen voor radio, navigatiesysteem en telefoon Instrumentenpaneel: instrumenten en controlelampjes Hendel voor multifunctieschakela
Overzicht Instrumenten en controlelampjes Instrumentenpaneel ä Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Overzicht Toerenteller Snelheidsmeter Koelvloeistoftemperatuurmeter Brandstofmeter Kilometerteller Service-intervalindicatie Digitale klok Schakeladvies 8 9 9 9 9 10 10 11 11 Afbeelding 2 Instrumentenpaneel ä ATTENTIE Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedra
De koelvloeistoftemperatuurmeter 4 » Afbeelding 2 » pagina 8 werkt alleen bij ingeschakeld contact. Toerenteller ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op. Om schade aan de motor te voorkomen, de volgende aanwijzingen met betrekking tot de temperatuurbereiken in acht nemen: Het rode bereik van de schaal van de toerenteller 1 » Afbeelding 2 » pagina 8 geeft het bereik aan waarin het motorregelapparaat begint het motortoerental te begrenzen.
Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven: Let op Bij sommige wagens wordt de brandstofmeter op het display in het instrumentenpaneel weergegeven. Service in ... km or... days. (Servicebeurt na ... km of ... dagen.) Ð Als de vastgestelde servicetermijn is bereikt, verschijnt na het inschakelen van het contact op het display gedurende enkele seconden een knipperend sleutelsymbool en de tekst Service.
VOORZICHTIG Schakeladvies Wij adviseren het terugzetten niet zelf uit te voeren, omdat dit tot een verkeerde instelling van de service-intervalindicatie en daardoor ook tot storingen in de wagen kan leiden. Afbeelding 3 Schakeladvies Let op De weergave nooit tussen de service-intervallen terugzetten, omdat dit tot onjuiste weergaven kan leiden. ■ Wanneer de accuklemmen worden losgemaakt, blijven de waarden van de service-intervalindicatie behouden.
Gegevens van de multifunctie-indicatie Snelheidswaarschuwing De multifunctie-indicatie is uitgerust met twee automatisch werkende geheugens. Het gekozen geheugen wordt op het display » Afbeelding 4 weergegeven. 13 14 De multifunctie-indicatie kan alleen worden bediend bij ingeschakeld contact. Na het inschakelen van het contact wordt de functie weergegeven die voor het uitschakelen als laatste werd gekozen.
Gegevens van de multifunctie-indicatie Bediening ä Afbeelding 5 Multifunctie-indicatie: Bedieningselementen Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 11 en volg deze op. Buitentemperatuur Op het display wordt de actuele buitentemperatuur weergegeven. Als de buitentemperatuur tot beneden +4 °C daalt, verschijnt een sneeuwvloksymbool voor de temperatuurweergave (waarschuwingssignaal voor gladheid) en klinkt er een waarschuwingssignaal.
Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde regelmatig geactualiseerd. Snelheidswaarschuwing Actieradius Op het display wordt de geschatte actieradius in kilometers aangegeven. Deze geeft aan welke afstand uw wagen met de huidige tankvulling en bij dezelfde rijstijl nog kan afleggen. ä Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen › Met toets A » Afbeelding 5 » pagina 13 het menupunt Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding selecteren.
› Met behulp van tuimelschakelaar A kunnen de afzonderlijke menu's worden geselecteerd. Na het kort aantippen van toets B wordt de geselecteerde informatie weergegeven.
Bovendient klinkt een akoestisch signaal als met de wagen sneller dan 6 km/h wordt gereden. Taal Hier kunt u instellen, in welke taal de waarschuwings- en informatieteksten moeten worden weergegeven. Weergaven van de multifunctie-indicatie Hier kunt u enkele weergaven van de multifunctie-indicatie in- resp. uitschakelen. Auto-Check-Control ä Tijd Hier kunt u de tijd, het tijdformaat (12- resp. 24-uursaanduiding) en de omschakeling tussen zomer- en wintertijd instellen.
Stoppen, de motor afzetten en wachten tot het symbool verdwijnt - gevaar voor schade aan de versnellingsbak! Na het verdwijnen van het symbool kan de rit worden voortgezet. Probleem met de motoroliedruk Als op het informatiedisplay het symbool verschijnt, dient de wagen zo snel mogelijk door een specialist te worden gecontroleerd. Samen met dit symbool wordt informatie over het maximaal toelaatbare motortoerental weergegeven.
Ruitensproeiervloeistofpeil » pagina 23 Knipperlicht (links/rechts) » pagina 23 Mistlampen » pagina 23 Snelheidsregelsysteem » pagina 23 Keuzehendelvergrendeling » pagina 23 Grootlicht » pagina 23 Brake fluid: Owner's manual! (Remvloeistof: Instructieboekje!) Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pagina 133.
Check oil level! (Oliepeil controleren!) ATTENTIE Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren » pagina 130. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in » pagina 37, Schakelaar voor alarmlichten. Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controlelampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa 100 km weer branden.
Als het controlelampje brandt, hoewel het koelvloeistofpeil en ook de ventilatorzekering in orde zijn, de rit niet voortzetten!. Meer informatie » pagina 73, Stabiliseringscontrole (ESC). Let op De hulp van een specialist inroepen. Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inschakelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
ATTENTIE Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in » pagina 37. ■ Als het controlelampje » pagina 18 samen met het controlelampje brandt, de rit niet voortzetten! De hulp van een specialist inroepen. ■ Een storing aan het remsysteem resp.
De actieve staat van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook als een airbag buiten werking is gesteld. ATTENTIE Het roetfilter bereikt zeer hoge temperaturen. Daarom niet parkeren op plaatsen waar het zeer hete filter rechtstreeks met droog gras of ander brandbaar materiaal in contact kan komen - brandgevaar! ■ De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeersomstandigheden aanpassen.
Ruitensproeiervloeistofpeil Het controlelampje brandt bij een te laag ruitensproeiervloeistofpeil. Vloeistof bijvullen » pagina 133, Ruitensproeierinstallatie. Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven: Top up wash fluid! (Sproeiervloeistof bijvullen!) Ð Knipperlichten Afhankelijk van de stand van de knipperlichthendel knippert het linker of rechter controlelampje. Als een gloeilamp van een knipperlicht defect is, knippert het controlelampje ongeveer twee keer zo snel.
Openen en sluiten Sleutels Inleidende informatie VOORZICHTIG ■ Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook tegen vocht en harde schokken te beschermen. ■ De groef in de sleutel absoluut schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof en dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder en van het contactslot negatief beïnvloeden. Let op Bij verlies van een sleutel contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner, die voor een vervangende sleutel kan zorgen.
› Het batterijdeksel op de sleutel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar Centrale vergrendeling vastklikt. VOORZICHTIG ■ ■ Inleidende informatie Bij het vervangen van de batterij op de juiste polariteit letten. De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties hebben als de originele. Bij het gebruik van de centrale vergrendeling of ontgrendeling worden alle portieren tegelijkertijd vergrendeld resp. ontgrendeld. De achterklep wordt ontgrendeld.
ATTENTIE ATTENTIE Vergrendelde portieren voorkomen ook het ongewenst binnendringen van buitenstaanders - bijvoorbeeld op kruisingen. Ze maken het hulpverleners in geval van nood echter moeilijker in de wagen te komen - levensgevaar! Bij een van buitenaf vergrendelde wagen met geactiveerde safebeveiliging mogen geen personen en huisdieren in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend.
› De safebeveiliging wordt gedeactiveerd. › Het controlelampje in het bestuurdersportier stopt met knipperen als de wagen Alle portieren en de achterklep vergrendelen › De toets /» Afbeelding 11 indrukken. Het symbool in de toets gaat branden. niet met een alarmsysteem is uitgerust » pagina 29. Alle portieren en de achterklep ontgrendelen › De toets /» Afbeelding 11 indrukken. Het symbool in de toets gaat uit.
Aan de kopse kant van de portieren die geen slotcilinder hebben, bevindt zich een noodslotmechanisme; dit is pas zichtbaar na het openen van het portier. Als de centrale vergrendeling resp. het alarmsysteem alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstandsbediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pagina 24. ■ Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet met de afstandsbediening worden vergrendeld. ■ Vergrendeling › Afdekking A verwijderen » Afbeelding 12.
Aanduiding van de vergrendeling Een correcte vergrendeling van de wagen wordt aangegeven door het eenmaal knipperen van de knipperlichten. Alarmsysteem Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten. Inleidende informatie Het alarmsysteem verhoogt de beveiliging tegen inbraakpogingen in de wagen. Het systeem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij een poging tot inbraak in de wagen.
Let op Let op De levensduur van de batterij van de alarmsirene bedraagt 5 jaar. Meer informatie kunt u krijgen bij een specialist. ■ Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet u voor het verlaten van de wagen controleren of alle portieren en alle ruiten zijn gesloten. ■ Door de codering van de radiografische afstandsbediening en de ontvanger wordt het gebruik van radiografische afstandsbedieningen van andere voertuigen Ð uitgesloten.
Openen › Op de handgreep drukken en tegelijkertijd de achterklep optillen » Afbeelding 15. Automatische vergrendeling van de achterklep ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 30 en volg deze op. Sluiten › De achterklep omlaagzwenken en met een lichte zwaai sluiten. Als de wagen met toets van de afstandsbediening nog vóór het sluiten van de achterklep is vergrendeld, wordt de achterklep na het sluiten direct automatisch vergrendeld.
ATTENTIE Schakelaar in het bestuurdersportier en in de achterportieren Als de wagen van buitenaf wordt vergrendeld, mogen er geen personen in de wagen achterblijven, omdat de ruiten in geval van nood niet van binnenuit kunnen worden geopend. ■ Als er op de zitplaatsen achterin kinderen worden vervoerd, wordt geadviseerd de elektrische ruitbediening van de achterportieren uit te schakelen (veiligheidsschakelaar) S » Afbeelding 17.
Als de schakelaars in de achterportieren zijn uitgeschakeld, brandt het controlelampje in de veiligheidsschakelaar S . Let op Het ruitbedieningsmechanisme is met een oververhittingsbeveiliging uitgerust. Bij het vaak open en sluiten van de ruit kan deze beveiliging in werking treden. Dit leidt tot een tijdelijke blokkering van de ruitbediening. Zodra de oververhittingsbeveiliging is uitgeschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Let op Licht en zicht Licht ä Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Licht in- en uitschakelen Functie DAY LIGHT (dagrijverlichting) Mistlampen Mistachterlicht Lichtbundelhoogteverstelling Hendel voor knipperlicht en grootlicht Parkeerlicht Mistlampen met CORNER-functie Schakelaar voor alarmlichten Als de lichtschakelaar in stand staat, de contactsleutel is verwijderd en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een akoestisch waarschuwingssi
Mistlampen Functie DAY LIGHT (dagrijverlichting) ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 34 en volg deze op. Afbeelding 19 Dashboard: Lichtschakelaar Dagrijverlichting inschakelen De lichtschakelaar » Afbeelding 18 - » pagina 34 in stand 0 draaien. Dagrijverlichting deactiveren › De afdekking van de zekeringenhouder verwijderen » pagina 160, Zekeringen in het dashboard. › De toets » Afbeelding 18 - » pagina 34 rechts indrukken.
Als de wagen met een trekhaak af fabriek of een trekhaak uit het originele ŠKODA accessoireprogramma is uitgerust en met een aanhangwagen en ingeschakeld mistachterlicht wordt gereden, brandt alleen het mistachterlicht van de aanÐ hangwagen.
VOORZICHTIG Mistlampen met CORNER-functie Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere verkeersdeelnemers daardoor niet worden verblind. ä Let op De knipperlichten werken alleen bij ingeschakeld contact. Het betreffende controlelampje of in het instrumentenpaneel knippert eveneens. ■ Na het rijden door een bocht worden de knipperlichten automatisch uitgeschakeld. ■ Als een gloeilamp van het knipperlicht defect is, knippert het controlelampje onÐ geveer twee keer zo snel.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle knipperlichten van de wagen tegelijkertijd. Het controlelampje voor de knipperlichten en het controlelampje in de knop knipperen eveneens. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Milieu-aanwijzing Binnenverlichting achterin Afbeelding 25 Binnenverlichting achterin Zodra de ruit ontdooid of ontwasemd is, moet de verwarming worden uitgeschakeld. Het lagere stroomverbruik heeft een gunstig effect op het brandstofverbruik » pagina 113, Stroom sparen. Let op Als de boordspanning daalt, wordt de achterruitverwarming automatisch uitgeschakeld om de motorregeling van voldoende elektrische energie te kunnen voorÐ zien » pagina 138, Automatische verbruikersuitschakeling.
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot tweemaal vervangen. Deze zijn verkrijgbaar bij een ŠKODA Servicepartner. ■ Als de wisserarmen voor de voorruit zijn opgeklapt mag het contact niet worden ingeschakeld. De ruitenwissers zouden terugkeren in de ruststand en hierbij de lak van de motorkap beschadigen.
Wis-wasautomaat van de voorruit › De hendel tegen de veerdruk in naar het stuurwiel toe trekken in stand 5 » Afbeelding 28, de sproeierinstallatie en de ruitenwissers treden in werking. › Hendel loslaten. De sproeierinstallatie stopt en de wissers maken nog 1 tot 3 wisbewegingen (afhankelijk van de tijd dat de sproeierinstallatie was ingeschakeld).
Buitenspiegels Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen Afbeelding 31 Binnenzijde portier: Draaiknop Afbeelding 30 Ruitenwisserblad van de achterruit ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 40 en volg deze op. De buitenspiegels moeten voor het begin van de rit zodanig worden ingesteld dat het zicht naar achteren gewaarborgd is.
Als het elektrische verstelmechanisme eens zou uitvallen, kunt u beide buitenspiegels met de hand verstellen door op de rand van het spiegelvlak te drukken. ■ Bij een storing van de elektrische spiegelverstelling contact opnemen met een specialist.
ATTENTIE (vervolg) Zitten en opbergen Voorstoelen ä Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Voorstoelen instellen Armsteun voor met opbergvak Voorstoelverwarming 45 45 46 De bestuurdersstoel moet zodanig zijn ingesteld dat de pedalen met licht gebogen knieën geheel kunnen worden ingetrapt. De leuning van de bestuurdersstoel moet zo worden ingesteld, dat het bovenste punt van het stuurwiel met licht gebogen armen kan worden bereikt.
Voorstoelen instellen Armsteun voor met opbergvak Afbeelding 32 Bedieningselementen voor stoelverstelling / bedieningselemeneten voor sportstoelverstelling Afbeelding 33 Armsteun / opbergvak openen ä ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 44 en volg deze op. Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 44 en volg deze op. Armsteunhoogte instellen › De armsteun volledig naar boven optillen en vervolgens weer neerklappen.
VOORZICHTIG Voorstoelverwarming Afbeelding 34 Verwarmbare voorstoelen ■ Om de verwarmingselementen van de stoelverwarming niet te beschadigen, mag u niet op de zittingen knielen of deze op andere manieren puntvormig belasten. ■ Indien de stoelen niet door personen zijn bezet of als zich hierop voorwerpen bevinden, bijvoorbeeld een kinderzitje, tas of dergelijke, mag de stoelverwarming niet worden gebruikt. Er kan een storing optreden in de verwarmingselementen van de stoelverwarming.
› Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop A » Afbeelding 35 met een hand indrukken en ingedrukt houden en met de andere hand de hoofdsteun omlaag drukken. Zitplaatsen achterin Rugleuning neerklappen Hoofdsteunen voorin uit- en inbouwen › De hoofdsteun tot de aanslag uit de rugleuning trekken. › De vergrendelingsknop A » Afbeelding 35 indrukken en de hoofdsteun eruit trekken.
ATTENTIE Bagageruimte Na het terugklappen van de rugleuningen moeten de gordelsloten en veiligheidsgordels zich in de uitgangspositie bevinden - ze moeten klaar voor gebruik zijn. ■ De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte kunnen glijden - kans op letsel. ■ Let erop dat de rugleuningen goed vergrendeld zijn. Alleen dan kan de 3puntsgordel voor de middelste zitting goed zijn werk doen.
ATTENTIE (vervolg) Bagageruimteverlichting wordt nog eens extra vergroot als rondvliegende voorwerpen worden geraakt door een activerende airbag. In dit geval kunnen de teruggeslingerde voorwerpen de inzittenden verwonden - levensgevaar. ■ Houd er rekening mee dat bij het vervoeren van zware of grote voorwerpen de rij-eigenschappen veranderen door de verplaatsing van het zwaartepunt gevaar voor ongevallen! Snelheid en rijstijl moeten hierop worden afgestemd.
VOORZICHTIG Bagagenetten De maximale toelaatbare belasting van de bevestigingsogen bedraagt 3,5 kN (350 kg). Let op Het voorste bevestigingselement B bevindt zich achter de neerklapbare achterbankleuning » Afbeelding 38. Ð Haak Afbeelding 40 Bagagenetten Afbeelding 39 Bagageruimte: Haak ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 48 en volg deze op. Bevestigingsvoorbeelden voor bagagenetten » Afbeelding 40.
VOORZICHTIG Bagageruimteafdekking Afbeelding 41 Bagageruimteafdekking uitbouwen ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 48 en volg deze op. Als grotere voorwerpen worden vervoerd, kan zo nodig de bagageruimteafdekking worden uitgebouwd. Bagageruimteafdekking uitbouwen › De ophangkoorden 1 » Afbeelding 41 loshaken. › De afdekking uit de houders 2 nemen door tussen de houders licht aan de onderzijde van de afdekking te kloppen.
ATTENTIE (vervolg) Bevestigingspunten Abrupte of plotselinge rij- en remmanoeuvres vermijden. ■ De snelheid en rijstijl aanpassen aan het weer, het wegdek, het zicht en de verkeersomstandigheden. ■ De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maximaal toelaatbare gewicht van uw wagen mogen in geen geval worden overschreden – gevaar voor ongevallen! ■ VOORZICHTIG Alleen door ŠKODA goedgekeurde dakdragersystemen gebruiken.
Bekerhouder achterin de armsteun Bekerhouder ä Inleiding voor het onderwerp Afbeelding 44 Armsteun achterin: Bekerhouder ATTENTIE Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden! ■ Geen breekbare bekers (bijvoorbeeld glas, porselein) gebruiken. Bij een ongeval kan dit tot letsel leiden. ■ VOORZICHTIG Tijdens het rijden geen open bekers in de bekerhouder laten staan.
Let op ATTENTIE De opening voor de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact voor elektrische verbruikers worden gebruikt » pagina 54, 12 volt stopcontact. ■ Meer informatie » pagina 146, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Nooit brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar! ■ VOORZICHTIG Bij het verwijderen de asbak niet aan het deksel vasthouden - kans op afbreken.
VOORZICHTIG ATTENTIE ■ Het 12 volt stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt worden gebruikt. ■ Nooit het maximum toegestane vermogen overschrijden, omdat anders de elektrische installatie van de wagen beschadigd kan raken.
Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak. Opbergtassen aan de voorstoelen Als de verwarming is ingeschakeld of de koeling van het opbergvak niet wordt gebruikt, adviseren wij de luchttoevoer af te sluiten. Afbeelding 50 Rugleuningen van de voorstoelen: Opbergtassen ATTENTIE Om veiligheidsredenen moet het opbergvak tijdens het rijden altijd zijn gesloten.
Aan de binnenzijde van de rugleuningen van de voorstoelen bevinden zich opbergnetten » Afbeelding 51. VOORZICHTIG ■ In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen leggen - deze kunnen worden beschadigd. Ð ■ De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 0,25 kg. De opbergnetten zijn bedoeld voor kleine en lichte voorwerpen, zoals bijvoorbeeld mobiele telefoons of mp3-spelers. ATTENTIE Opbergvakken in de middenconsole De maximaal toelaabare belasting van de bagagenetten niet overschrijden.
De houder kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het opbergen van een mobiele telefoon, mp3-speler en dergelijke. Opbergvakken in de bagageruimte ATTENTIE De multimediahouder nooit gebruiken als asbak of hierin brandbare voorwerpen leggen - brandgevaar! Afbeelding 56 Bagageruimte: Opbergvak Ð Opbergvakken in de portieren De afdekking van het vak aan de zijkant kan worden verwijderd om zodoende de bagageruimte te vergroten.
VOORZICHTIG De maximale toelaatbare belasting van de haken bedraagt 2 kg. Ð Parkeertickethouder Afbeelding 57 Voorruit: Parkeertickethouder De tickethouder dient bijvoorbeeld voor het bevestigen van het parkeerticket. ATTENTIE Voor het begin van de rit moet het ticket altijd worden verwijderd, zodat het zicht van de bestuurder niet wordt gehinderd.
Verwarming en airconditioning Verwarming en airconditioning Inleidende informatie Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor bereikt. Bij ingeschakelde koelfunctie worden de temperatuur en de luchtvochtigheid in het interieur van de wagen verlaagd. Hierdoor wordt bij hoge buitentemperaturen en hoge luchtvochtigheid het comfort van de inzittenden verhoogd.
Luchtroosters Verwarming Bediening Afbeelding 58 Luchtroosters Luchtroosters 3 en 4 openen › Het verticale kartelwiel omhoog draaien. Afbeelding 59 Verwarming: Bedieningselementen Temperatuur instellen A » Afbeelding 59 naar rechts draaien om de temperatuur te verhogen. › De draaiknop A naar links draaien om de temperatuur te verlagen. Luchtroosters 3 en 4 sluiten › De draaiknop › Het verticale kartelwiel omlaag draaien.
Let op Als de luchtverdeling op de ruiten wordt ingesteld, wordt de volledige luchthoeveelheid gebruikt voor het ontwasemen van de ruiten en stroomt er geen lucht in de voetenruimte. Dit kan tot beperking van het verwarmingscomfort leiden.
ATTENTIE De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circulatiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan.
Let op Bij het ontdooien van de voorruit en zijruiten wordt het volledige verwarmingsvermogen gebruikt. Er wordt geen warme lucht naar de voetenruimte gestuurd. Dit kan tot beperking van het verwarmingscomfort leiden. ■ Het controlelampje in de toets AC brandt ook na het inschakelen als niet aan alle voorwaarden voor de werking van de koelfunctie wordt voldaan. Hiermee wordt aangegeven dat de koeling beschikbaar is als aan alle voorwaarden wordt voldaan » pagina 63, Inleidende informatie.
Airconditioning instellen Aanbevolen basisinstellingen van de bedieningselementen van de airconditioning voor de betreffende bedrijfsfuncties: Instelling Voorruit en zijruiten ontdooien ontwasemena) De snelste verwarming Aangename verwarming De snelste afkoeling Optimale koeling Frisse lucht - ventilatie a) b) c) Stand van de draaiknop Toets Luchtroosters 4 A B C 1 2 Gewenste temperatuur 3 of 4 Niet inschakelen Automatisch ingeschakeldb) Openen en op de zijruit richten Tot de aanslag naar rech
Let op ATTENTIE De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circulatiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan. Wij adviseren u de Climatronic eenmaal per jaar door een specialist te laten reinigen.
12 13 14 15 16 17 18 Bij een langdurige ongelijkmatige verdeling van de lucht uit de luchtroosters (met name in de voetenruimte) en grote temperatuurverschillen, bijvoorbeeld bij het uitstappen uit de wagen, kunnen bij hiervoor gevoelige personen verkoudheidsverschijnselen optreden. Automatische regeling Voorruit van condens resp.
Aanjager regelen De Climatronic regelt de aanjagerstanden automatisch afhankelijk van de interieurtemperatuur. De aanjagerstanden kunnen echter handmatig aan de persoonlijke wensen worden aangepast. › De draaiknop 10 » Afbeelding 61 » pagina 66 naar links (aanjagertoerental verlagen) resp. naar rechts (aanjagertoerental verhogen) draaien. Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt ook de Climatronic uitgeschakeld.
ATTENTIE (vervolg) Wegrijden en rijden Als de wagen rolt en de motor niet draait, moet de contactsleutel altijd in stand 2 » Afbeelding 63 » pagina 71 (contact ingeschakeld) staan. Deze stand wordt aangegeven door het branden van de controlelampjes. Als dat niet het geval is, zou het stuurwiel onverwacht kunnen vergrendelen - gevaar voor ongevallen! ■ De sleutel pas uit het contactslot trekken als de wagen tot stilstand is gekomen (handrem aantrekken).
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan de motor! Bij wagens met katalysator kan onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen en daar ontsteken. Dat zou tot beschadiging van de katalysator leiden. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pagina 155, Starthulp. ■ Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien.
2 - Motor voorgloeien, contact ingeschakeld Elektronische wegrijblokkering ä 3 - Motor starten Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 69 en volg deze op. Voor het vergrendelen van de stuurinrichting de sleutel uit het contactslot verwijderen en het stuurwiel iets verdraaien tot de vergrendelingspen hoorbaar vergrendelt. In de greep van de sleutel bevindt zich een elektronische chip.
VOORZICHTIG Remmen en remhulpsystemen ä ■ In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Informatie over het remmen Handrem Stabiliseringscontrole (ESC) Antiblokkeersysteem (ABS) Aandrijfslipregeling (ASR) Elektronisch sperdifferentieel (EDS) 72 73 73 74 74 74 ATTENTIE De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
Handrem loszetten Vocht of strooizout De remmen kunnen vertraagd aangrijpen vanwege vochtige resp. in de winter bevroren of met een zoutlaag bedekte remschijven en remblokken. De remmen moeten worden gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen. › De handremhendel iets omhoogtrekken en tegelijkertijd de grendelknop » Afbeelding 64 indrukken. › De hendel met ingedrukte grendelknop volledig omlaag bewegen.
De ESC kan niet worden uitgeschakeld. Met de toets » Afbeelding 65 kan alleen de ASR worden uitgeschakeld. Bij uitgeschakelde ASR brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje . Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor ondersteunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de wagen. De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld.
Alleen vloermatten gebruiken uit het originele ŠKODA accessoireprogramma die aan twee bevestigingspunten zijn bevestigd. Schakelen Afbeelding 66 5-versnellings schakelbak of 6versnellings schakelbak ATTENTIE In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden - gevaar door hindering van de pedaalbediening! Ð Parkeerhulp Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen om overmatige slijtage van de koppeling te vermijden.
Bij auto's met af fabriek ingebouwde trekhaak worden bij aanhangwagengebruik de sensoren achter uitgeschakeld. Snelheidsregelsysteem (SRS) Parkeerhulp activeren en deactiveren De parkeerhulp wordt bij ingeschakeld contact bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch geactiveerd. Dit wordt door een kort akoestisch signaal bevestigd.
› Als de tuimelschakelaar in de stand RES wordt gehouden, wordt de snelheid Snelheid opslaan voortdurend verhoogd. Na het bereiken van de gewenste snelheid de tuimelschakelaar loslaten. Daardoor wordt de nieuw opgeslagen snelheid in het geheugen bewaard.
Start-stopsysteem Afbeelding 69 Dashboard: Toets voor het startstopsysteem Het start-stopsysteem ondersteunt u bij het besparen van brandstof en het verminderen van de emissie van schadelijke stoffen en CO 2. De functie wordt elke keer als het contact wordt ingeschakeld automatisch geactiveerd. In de start-stopfunctie wordt de motor bij stilstand van de wagen automatisch afgezet, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht.
Meldingen in het instrumentenpaneel (geldt voor wagens zonder informatiedisplay) ERROR START STOP Storing in het start-stopsysteem (FOUT START STOP) START STOP NOT POSSIBLE (START STOP NIET MOGELIJK) Automatische motoruitschakeling niet mogelijk START STOP ACTIVE (START STOP ACTIEF) Automatische motoruitschakeling (stop-fase) SWITCH OFF IGNITION (CONTACT UITSCHAKELEN) Het contact uitschakelen. START MANUALLY (HANDM STARTEN) De motor handmatig starten.
ATTENTIE (vervolg) Automatische versnellingsbak verhit raken. Bij gevaar voor oververhitting van de koppeling als gevolg van overbelasting zou de koppeling automatisch openen en zou de wagen achteruit rollen - gevaar voor ongevallen! ■ Wanneer op een helling moet worden gestopt, het rempedaal intrappen en vasthouden, zodat de wagen niet kan terugrollen.
Bij het parkeren op een vlakke weg is het voldoende keuzehendelstand P in te schakelen. Op een helling moet eerst de handrem stevig worden aangetrokken en pas dan de parkeerstand worden ingeschakeld. Hiermee wordt bereikt dat het blokkeermechanisme niet te zwaar wordt belast en dat de keuzehendel gemakkelijker uit stand P kan worden genomen.
Omschakelen naar handmatig schakelen Als de keuzehendel vanuit stand N (wanneer de hendel langer dan 2 seconden in deze stand heeft gestaan) in stand D of R wordt gezet, moet bij snelheden onder 5 km/h evenals bij stilstaande wagen en ingeschakeld contact het rempedaal worden ingetrapt. › De keuzehendel vanuit stand D naar rechts drukken. De ingeschakelde keuzehendelstand wordt samen met de ingeschakelde versnelling op het display in het instrumentenpaneel weergegeven 1 » Afbeelding 70.
De keuzehendelvergrendeling werkt alleen bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h. Bij hogere snelheden wordt de vergrendeling in stand N automatisch uitgeschakeld. Bij een ingehouden rijstijl kiest de versnellingsbak het meest economische rijprogramma. Door vroegtijdig opschakelen en laat terugschakelen wordt het brandstofverbruik gunstig beïnvloed. Grendelknop De grendelknop in de keuzehendel voorkomt het per ongeluk inschakelen van enkele keuzehendelstanden.
Let op Wanneer de versnellingsbak is omgeschakeld naar de noodloopmodus, zo snel mogelijk een specialist opzoeken om de storing te laten verhelpen. Ð Noodontgrendeling keuzehendel Afbeelding 72 Noodontgrendeling keuzehendel ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 80 en volg deze op.
Communicatie Mobiele telefoons en communicatiesystemen ŠKODA geeft het gebruik vrij voor mobiele telefoons en communicatiesystemen met een vakkundig geïnstalleerde buitenantenne en een maximaal zendvermogen tot 10 watt. Voor meer informatie over het inbouwen van mobiele telefoons en communicatiesystemen met een zendvermogen van meer dan 10 watt dient u een ŠKODA Servicepartner te raadplegen.
Intern telefoonboek Onderdeel van de handsfreeset is een intern telefoonboek. Het gebruik van dit interne telefoonboek is afhankelijk van het type mobiele telefoon. Nadat de telefoon de eerste keer is verbonden, begint het systeem het telefoonboek uit de telefoon en op de simkaart in het geheugen van het regelapparaat te laden. Bij elke verdere verbinding van de telefoon met de handsfreeset wordt het betreffende telefoonboek dan alleen geüpdatet. Het updaten kan enkele minuten duren.
Mobiele telefoon verbinden met de handsfreeset Om een mobiele telefoon met de handsfreeset te kunnen verbinden, moeten de beide apparaten met elkaar worden gekoppeld. Meer informatie hierover vindt u in het instructieboekje van uw mobiele telefoon. Voor de koppeling1) moeten de volgende stappen worden uitgevoerd. › In uw mobiele telefoon de Bluetooth®-functie en de zichtbaarheid van de mobiele telefoon activeren. › Het contact inschakelen.
Call register (Oproeplijsten) Symbolen op het informatiedisplay Symbool a) Ladingstoestand van de batterij van de telefoona) Signaalsterktea) Een telefoon is verbonden met de handsfreeset. De handsfreeset is zichtbaar voor andere apparaten. Een multimedia-apparaat is verbonden met de handsfreeset. Deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons ondersteund.
Spraakbediening Dialoog De periode waarin het systeem gereed is om spraakcommando's te ontvangen en uit te voeren, wordt aangeduid als dialoog. Het systeem geeft akoestische terugmeldingen en begeleidt u eventueel door de betreffende functies. De optimale verstaanbaarheid van de spraakcommando's is van meerdere factoren afhankelijk: › Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder overdreven lange spreekpauzes. › Een slechte uitspraak voorkomen.
Als een spraakcommando niet wordt herkend, antwoordt het systeem met "Pardon?" en kan een nieuwe invoer plaatsvinden. Na de tweede mislukte poging herhaalt het systeem de hulp. Na de derde mislukte poging volgt het antwoord "Actie geannuleerd" en wordt de dialoog beëindigd. Om de muziek via Bluetooth® te kunnen weergeven, moet het betreffende apparaat eerst via het menu Phone (Telefoon) - Bluetooth (Bluetooth) - Media player (Mediaspeler) aan de handsfreeset worden gekoppeld.
Toets Handeling 1 Naar boven draaien 1 Naar beneden draaien Radio, verkeersmelding Cd/mp3/navigatie Volume verhogen Volume verlagen Wisselen naar de volgende opgeslagen radiozender Onderbreking van de verkeersmelding Wisselen naar de volgende titel 2 Kort drukken 2 Lang drukken Vooruit zoeken Snel vooruit 3 Kort drukken Wisselen naar de volgende opgeslagen radiozender Onderbreking van de verkeersmelding Wisselen naar de vorige titel 3 Lang drukken Achteruit zoeken Snel achteruit AUX-I
De volgende opsomming omvat een deel van de veiligheidsuitrustingen in uw wagen: Veiligheid › 3-puntsgordels voor alle stoelen, › gordelspankrachtbegrenzers voor de voorstoelen, › gordelspanners voor de voorstoelen, › hoogteverstelling voor de veiligheidsgordels van de voorstoelen, › voorairbag voor de bestuurder en de bijrijder, › zij-airbags, › hoofdairbags, › bevestigingspunten voor kinderzitjes met het ISOFIX-systeem, › bevestigingspunten voor kinderzitjes met TOP TETHER-systeem, › in hoogte verstelba
› De juiste zithouding innemen » pagina 93. Uw passagiers erop wijzen de juis- ATTENTIE te zithouding in te nemen. › De veiligheidsgordel juist omgespen. Ook de passagiers erop wijzen de veiligheidsgordels juist om te gespen » pagina 96. Wat beïnvloedt de rijveiligheid? ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 92 en volg deze op. Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf en uw passagiers.
Voor de veiligheid van de bijrijder en om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, adviseren wij de volgende instelling. Juiste zithouding van de bestuurder › De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhouden, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid biedt.
Voorbeelden van een verkeerde zithouding ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 93 en volg deze op. Veiligheidsgordels kunnen alleen bij een juist gordelverloop hun optimale beschermende werking bieden. Verkeerde zithoudingen reduceren de beschermende werking van de veiligheidsgordels aanzienlijk en vergroten het risico van lichamelijk letsel door een verkeerd gordelverloop.
ATTENTIE Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels ä Inleiding voor het onderwerp Afbeelding 77 Bestuurder met omgegespte veiligheidsgordel In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Het natuurkundige principe van een frontale aanrijding Veiligheidsgordels omgespen en losmaken Hoogteverstelling veiligheidsgordels bij de voorstoelen Gordelspanner 97 98 99 99 Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij ongelukken.
Zodra de auto in beweging is, ontstaat zowel bij de auto als bij de inzittenden van de auto bewegingsenergie, de zogenaamde kinetische energie. De mate van kinetische energie is sterk afhankelijk van de snelheid van de wagen en van het gewicht van de wagen en de inzittenden. Bij stijgende snelheid en toenemend gewicht moet bij een ongeval meer energie worden afgebouwd. ATTENTIE (vervolg) De gordelband moet schoon worden gehouden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken › Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of de slotgesp goed in het slot is vastgeklikt. Een kunststofknop in de gordel houdt de gordelgesp zo dat hij makkelijk kan worden vastgepakt. Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gordelverloop van groot belang. Het schoudergordeldeel mag nooit over de hals lopen, maar moet ongeveer over het midden van de schouder lopen en goed tegen het bovenlichaam aanliggen.
ATTENTIE Hoogteverstelling veiligheidsgordels bij de voorstoelen Alle werkzaamheden aan het systeem evenals het uit- en inbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd. ■ De beschermende werking van het systeem is slechts beperkt tot één aanrijding. Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden vervangen.
Airbagsysteem Beschrijving van het airbagsysteem Inleidende informatie De paraatheid van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd. Elke keer wanneer het contact wordt ingeschakeld, gaat het airbagcontrolelampje enkele seconden » pagina 22 branden. Het opblazen van de airbag vindt in een fractie van een seconde en met hoge snelheid plaats, om bij een ongeval extra bescherming te kunnen bieden.
Bij minder ernstige frontale botsingen en aanrijdingen van opzij of van achteren en het kantelen of over de kop slaan van de wagen worden de airbags niet geactiveerd. Voorairbags Activeringsfactoren De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem kunnen niet exact worden gedefinieerd. Een belangrijke rol hierbij spelen bijvoorbeeld factoren zoals de aard van het obstakel dat door de wagen wordt geraakt (hard, zacht), de botsingshoek, rijsnelheid enzovoort.
Wanneer de airbags worden geactiveerd, vullen deze zich met drijfgas en worden ze vóór de bestuurder en bijrijder opgeblazen » Afbeelding 83 - . Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse beweging van de bestuurder en de bijrijder gedempt en het gevaar voor letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd.
Die hoofdairbags bevinden zich boven de portieren aan beide zijden van het interieur » Afbeelding 85 - . Elke inbouwplaats van de hoofdairbags is gemarkeerd met de tekst "AIRBAG". ATTENTIE (vervolg) Als kinderen tijdens het rijden een verkeerde zithouding innemen, worden zij bij een ongeval blootgesteld aan een verhoogd gevaar voor letsel. Dit kan zware verwondingen tot gevolg hebben » pagina 106, Kinderzitje. ■ Aan de kledinghaken in de wagen uitsluitend kleding met weinig gewicht ophangen.
Let op Airbags buiten werking stellen De nationale wettelijke bepalingen voor het buiten werking stellen van de airbag moeten in acht worden genomen. ■ Een ŠKODA Servicepartner kan u vertellen, of en welke airbags bij uw wagen buiten werking kunnen resp. moeten worden gesteld.
Controlelampje met de tekst (airbag buiten werking gesteld) Als de bijrijdersvoorairbag buiten werking is, gaat het controlelampje na het inschakelen van het contact enkele seconden branden, dooft vervolgens circa 1 seconde en gaat daarna weer branden. Als het airbagcontrolelampje knippert, is er een systeemstoring in de airbaguitschakeling aanwezig » . Direct een specialist opzoeken.
ATTENTIE (vervolg) Veilig vervoer van kinderen Kinderzitje ä Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag Groepenindeling van kinderzitjes Gebruik van kinderzitjes Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem 107 107 108 108 108 109 Kinderen op de zitplaatsen achterin zitten veiliger dan op de bijrijdersstoel.
ATTENTIE (vervolg) Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel Bij gebruik van een naar voren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel moet deze stoel volledig naar achteren en omhoog worden ingesteld. De rugleuning moet rechtop worden gezet. ■ Zodra het kinderzitje op de bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, moet de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid worden gebracht.
Groepenindeling van kinderzitjes ä Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 106 en volg deze op.
Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem Afbeelding 90 Achterbank: TOP TETHER ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 106 en volg deze op. Aan de achterzijde van de buitenste achterbankleuningen bevinden zich bevestigingsogen voor de bevestiging van de bevestigingsgordel van een kinderzitje met het TOP TETHER-systeem » Afbeelding 90.
Aanwijzingen voor het rijden Rijden en milieu De eerste 1.500 kilometer Nieuwe motor Gedurende de eerste 1.500 kilometer moet de motor worden ingereden. Tot 1.000 kilometer › In elke versnelling niet sneller dan met 3/4 van de topsnelheid voor de betreffende versnelling rijden, dus tot hooguit 3/4 van het maximum toelaatbare motortoerental. › Geen volgas geven. › Hoge motortoerentallen voorkomen. › Niet met een aanhangwagen rijden. Van 1.000 tot 1.
ATTENTIE Vanwege de hoge temperaturen die bij de katalysator kunnen optreden, moet de wagen zodanig worden geparkeerd dat de katalysator niet met licht ontvlambaar materiaal onder de wagen in aanraking komt - brandgevaar! ■ Nooit een bodembeschermlaag of corrosiewerend middel op uitlaten, katalysatoren of hitteschilden aanbrengen - brandgevaar! ■ VOORZICHTIG De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! De onregelmatige brandstofvoorziening kan leiden tot overslaan van de ontsteking, wat tot zware schade aan
Let op Op het schakeladvies letten » pagina 11. Ð Bij stationair toerental duurt het zeer lang voordat de motor op bedrijfstemperatuur is. Tijdens de warmdraaifase zijn de slijtage en de uitstoot van schadelijke stoffen ook nog eens bijzonder hoog. Daarom direct na het starten van de motor wegrijden. Hierbij echter hoge toerentallen vermijden.
Met name in stadsverkeer, waar vaak moet worden geaccelereerd, beïnvloedt het gewicht van de wagen het brandstofverbruik aanzienlijk. Als vuistregel geldt dat per 100 kg extra gewicht het verbruik met circa 1 l/100 km toeneemt. Korte ritten vermijden Afbeelding 93 Brandstofverbruik in l/100 km bij verschillende temperaturen Door de hogere luchtweerstand verbruikt de wagen met een onbeladen dakdragersysteem bij een snelheid van 100 - 120 km/h circa 10% meer brandstof dan normaal.
› Geen gebruik van kwik. › Gebruik van watergedragen lakken. Koplampen Het dimlicht van de koplampen is asymmetrisch afgesteld. Dit zorgt voor een betere verlichting van de weghelft waarop u rijdt. Terugname en recycling van oude wagens ŠKODA voldoet aan de eisen voor het merk en zijn producten op het gebied van bescherming van milieu en hulpbronnen. Alle nieuwe ŠKODA-wagens zijn voor 95% recycleerbaar en kunnen aan het einde van hun levensduur1) worden teruggegeven.
Rijden over ondergelopen wegen Afbeelding 94 Door water rijden ■ Onder water kunnen gaten, modder of stenen verborgen zitten die het rijden door water kunnen bemoeilijken of verhinderen. ■ Niet door zout water rijden. Het zout kan corrosie veroorzaken. Alle onderdelen van de wagen die met zout water in aanraking zijn gekomen, onmiddellijk met zoet water afspoelen. Let op Als u door water gereden bent de wagen door een specialist laten nakijken.
Bandenspanning De bandenspanning van uw wagen aanpassen voor "volle belasting"» pagina 140, Levensduur van banden. Rijden met aanhangwagen Aanhangwagengewicht Het toelaatbare aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschreden » pagina 168, Technische gegevens. Aanhangwagengebruik Technische voorwaarden De vermelde aanhangwagengewichten gelden alleen voor hoogten tot 1.000 m boven de zeespiegel.
Rijsnelheid In verband met de veiligheid niet harder rijden dan de op de aanhangwagen aangegeven maximaal toegestane snelheid. ATTENTIE De rijstijl moet worden aangepast aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie. ■ Ondeskundig of verkeerd aangesloten elektrische kabels kunnen de aanhangwagen onder stroom zetten en storingen in de gehele wagenelektronica veroorzaken, wat tot ongevallen en zware verwondingen kan leiden.
ATTENTIE Raadgevingen voor het gebruik Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid.
Uw wagen kan in een automatische wasinstallatie worden gewassen. Milieu-aanwijzing Vóór het wassen van de wagen in een automatische wasinstallatie moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (sluiten van de ruiten en dergelijke) worden genomen. Gebruikte verpakkingen van onderhoudsmiddelen zijn schadelijk voor het milieu. Daarom moeten deze in overeenstemming met de nationale wettelijke bepalingen worden afgevoerd. ■ De wagen alleen wassen op speciaal daarvoor bedoelde wasplaatsen.
ATTENTIE Verchroomde delen In geen geval roterende sproeikoppen of zogenaamde vuilvrezen gebruiken! ä VOORZICHTIG De temperatuur van het water mag maximaal 60 °C bedragen, omdat anders de wagen kan worden beschadigd. Ð Lak van de wagen conserveren en polijsten ä De verchroomde delen eerst met een vochtige doek reinigen en daarna met een zachte droge doek weer glanzend poetsen.
Koplampglazen Ruiten en buitenspiegels ä ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 118 en volg deze op. Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 118 en volg deze op. Voor de reiniging van de kunststof koplampglazen zeep en schoon, warm water gebruiken. Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een kunststof krabber gebruiken.
Let op Let erop dat er bij het wassen van de wagen zo min mogelijk water in de slotcilinders komt. ■ Wij adviseren voor het onderhoud van de portierslotcilinders geschikte middelen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken. Bodembescherming ä ■ Ð Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 118 en volg deze op. De ŠKODA Servicepartners beschikken over de geschikte middelen, hebben de noodzakelijke apparatuur en kennen de toepassingsvoorschriften.
Sterkere verontreiniging Let erop dat het leer nergens te nat wordt en dat er geen water in de naden sijpelt. Kunstleer en stoffen ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 118 en volg deze op. Het leer met een zachte, droge doek droogwrijven. Vlekken verwijderen Verse vlekken op waterbasis (zoals koffie, thee, sap, bloed enzovoort) met een absorberende doek of keukenrol verwijderen. Bij een reeds ingedroogde vlek een geschikt reinigingsmiddel gebruiken.
Ook de leerkleur onderhouden. Afwijkende plekken naar behoefte met een speciaal gekleurde leercrème opfrissen. ■ Leer is een natuurlijk materiaal met specifieke eigenschappen. Bij het gebruik van de wagen kunnen in de leren bekleding optische veranderingen ontstaan (bijÐ voorbeeld vouwen of kreuken) als gevolg van de belasting van de bekleding. ■ Veiligheidsgordels ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 118 en volg deze op.
Tanken Controleren en bijvullen Brandstof ä Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Tanken Loodvrije benzine Dieselolie 125 126 127 Afbeelding 95 Rechterachterzijde: Tankklep / tankklep met verwijderde vuldop Aan de binnenzijde van de tankklep vindt u de juiste brandstofsoort voor uw wagen, evenals de bandenmaat en de bandenspanning » Afbeelding 95 - .
Let op De tankinhoud bedraagt circa 55 liter, waarvan 7 liter reserve. Loodvrije benzine ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 125 en volg deze op. Uw wagen is alleen geschikt voor het rijden op loodvrije benzine die aan de norm EN 228 voldoet (in Duitsland ook DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met octaangetal RON 95 en RON 91 of DIN 51626-2 resp. E5 voor loodvrije benzine met octaangetal RON 95 en RON 98).
Motorruimte Dieselolie ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 125 en volg deze op. ä In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Uw wagen is alleen geschikt voor dieselolie die aan de norm EN 590 voldoet (in Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ook ÖNORM C 1590, in Rusland ook GOST R 52368-2005 / EN 590:2004).
VOORZICHTIG ATTENTIE (vervolg) Als u tijdens het rijden merkt dat de kap niet goed is vergrendeld, stop dan direct en sluit de motorkap - gevaar voor ongevallen! ■ Kinderen bij de motorruimte weghouden. ■ Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding! ■ Nooit bedrijfsvloeistoffen op de warme motor morsen. Deze vloeistoffen (bijvoorbeeld de in de ruitensproeiervloeistof aanwezige antivries) kunnen ontbranden! ■ Kortsluiting in het elektrische systeem voorkomen - vooral bij de accu.
Motorkap openen en sluiten › De motorkapsteun in pijlrichting uit de houder 3 nemen » Afbeelding 97 en de geopende motorkap ondersteunen door het uiteinde van de steun in de hiervoor bedoelde opening 4 te steken. Motorkap sluiten › De motorkap iets optillen en de motorkapsteun loshaken. De motorkapsteun in de daarvoor bestemde houder 3 drukken.
Oliepeil in gebied C Let op De indeling van de motorruimte is bij alle benzine- en dieselmotoren praktisch geÐ lijk. Oliepeil controleren Afbeelding 99 Oliepeilstok › Er moet olie worden bijgevuld. Het is voldoende als het oliepeil daarna in gebied B ligt. Het is normaal dat de motor olie verbruikt. Afhankelijk van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden kan het olieverbruik tot circa 0,5 l per 1.000 km bedragen. Tijdens de eerste 5.000 kilometer kan het olieverbruik ook daarboven liggen.
Wij adviseren voor het bijvullen alleen koelvloeistof te gebruiken die op het koelvloeistofexpansiereservoir is aangegeven » Afbeelding 100. Motorolie verversen ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 127 en volg deze op. Koelvloeistofvulhoeveelheid Benzinemotoren De motorolie moet volgens de in het Serviceplan aangegeven intervallen of volgens de service-intervalindicatie worden ververst » pagina 10.
› Het koelvloeistofpeil op het koelvloeistofexpansiereservoir controleren » Af- ATTENTIE beelding 100. Het koelvloeistofpeil moet bij koude motor tussen de markeringen B (min.) en A (max.) liggen. Bij warme motor kan het peil ook iets boven de markering A (max.) liggen. De antivries en daarmee de hele koelvloeistof is schadelijk voor de gezondheid. Contact met de koelvloeistof vermijden. De dampen van de koelvloeistof zijn ook schadelijk voor de gezondheid.
De remvloeistof trekt vocht aan. De vloeistof neemt dan ook in de loop van de tijd vocht uit de omgeving op. Een te hoog percentage water in de remvloeistof kan corrosie in het remsysteem veroorzaken. Het percentage water verlaagt bovendien het kookpunt van de remvloeistof. Remvloeistofpeil controleren Afbeelding 101 Motorruimte: Remvloeistofreservoir De remvloeistof moet aan een van de volgende normen resp. specificaties voldoen: › VW 50114, › FMVSS 116 DOT4.
De vulhoeveelheid van het reservoir bedraagt circa 3,5 liter, bij wagens met koplampsproeiers circa 5,4 liter1). Accukabels los- resp. vastmaken Accu vervangen 137 Gewoon water is niet voldoende om de ruiten en de koplampen intensief te reinigen. Wij adviseren daarom schoon water met een ruitenreiniger te gebruiken om het vastzittende vuil te verwijderen (in de winter met antivries).
ATTENTIE Het accuzuur heeft een sterke bijtende werking, er moet daarom uiterst zorgvuldig mee worden omgegaan. Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huidbeschermers dragen. Bijtende dampen in de lucht zorgen voor irritatie van de luchtwegen en leiden tot ontstekingen aan bindvlies en luchtwegen. Het heeft een bijtende werking op tandglazuur. Na huidcontact ontstaan diepe en langzaam genezende wonden.
Wij adviseren het accuvloeistofpeil regelmatig door een specialist te laten controleren, met name in de volgende gevallen. Accuafdekking Afbeelding 103 Accu: Afdekking openen › Bij hoge buitentemperaturen. › Bij lange dagelijkse ritten. › Na het opladen » pagina 137, Accu opladen. Bij wagens die zijn uitgerust met een accu met een kleurindicator, het zogenaamde magische oog » Afbeelding 104, kan het accuvloeistofpeil aan de hand van de verkleuring worden vastgesteld.
Accu opladen ä Accukabels los- resp. vastmaken ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 134 en volg deze op. Een geladen accu is een absolute voorwaarde voor het goed starten van de motor. › Het contact en alle elektrische verbruikers uitschakelen. › Alleen bij "snelladen": Beide aansluitkabels loskoppelen (eerst "min", dan "plus"). › De poolklemmen van de acculader op de accupolen klemmen (rood = "plus", zwart = "min").
Automatische verbruikersuitschakeling ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 134 en volg deze op. Door het boordnetmanagement worden bij sterke belasting van de accu automatisch verschillende maatregelen getroffen om het ontladen van de accu's te voorkomen: Dat kan door het onderstaande merkbaar zijn: › Het stationair toerental wordt verhoogd, opdat de dynamo meer stroom levert.
ATTENTIE (vervolg) Velgen en banden Nooit banden gebruiken waarvan de toestand en leeftijd niet bekend zijn. Uiterlijk als de banden tot op de slijtage-indicatoren zijn versleten, moeten ze direct worden vervangen. ■ Versleten banden beïnvloeden bij hogere snelheden op nat wegdek het vereiste contact met het wegdek nadelig. Er kan "aquaplaning" optreden (ongecontroleerde bewegingen van de wagen - "glijden" op nat wegdek). ■ Beschadigde velgen of banden direct vervangen. ■ Geen zomer- resp.
Levensduur van banden Rijstijl Snel bochtenwerk, snel accelereren en sterk afremmen verhogen de bandenslijtage. Wielen balanceren De wielen van een nieuwe wagen zijn gebalanceerd. Tijdens het rijden kan echter door verschillende invloeden een onbalans ontstaan die merkbaar is aan onrust in het stuurwiel. Na het vervangen van banden of een bandenreparatie de wielen laten balanceren.
195/55 R 15 85 H Omgang met velgen en banden Het betekent: Afbeelding 106 Wielen verwisselen 195 Bandbreedte in mm 55 Hoogte-/breedteverhouding in % R Code voor bandconstructie - Radiaal 15 Velgdiameter in inch 85 Belastingindex H Snelheidscodeletter Voor banden gelden de volgende snelheidsbegrenzingen: ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 139 en volg deze op.
Als een wiel in een uitzonderingsgeval tegen de draairichting in moet worden gemonteerd, voorzichtig rijden omdat de optimale eigenschappen van de band in deze situatie niet meer gelden. Reservewiel Afbeelding 107 Bagageruimte: Reservewiel Bij het rijden met een noodreservewiel de volgende aanwijzingen in acht nemen: Ð › Na de montage van het wiel mag de waarschuwingssticker niet zijn afgedekt. › Met dit noodreservewiel niet sneller rijden dan 80 km/h en bij het rijden bijzon- der alert zijn.
VOORZICHTIG Bandencontrole De wieldop met de hand aandrukken, niet erop slaan! Bij krachtige slagen, vooral op die plaatsen waar de wieldop nog niet op de velg zit, kan de geleiding en de centrering van de wieldop worden beschadigd. ■ Voor de montage van de wieldop op een stalen velg waarbij een antidiefstalwielbout is aangebracht, controleren of de antidiefstalwielbout in de boring bij het ventiel is aangebracht » pagina 152, Wielen beveiligen tegen diefstal.
› De toets » Afbeelding 109 langer dan 2 seconden indrukken. Tijdens het indrukken van de toets brandt het controlelampje . Tegelijkertijd wordt het geheugen van het systeem gewist en wordt de nieuwe kalibratie gestart, wat wordt bevestigd met een akoestisch signaal en daaropvolgend het doven van het controlelampje . › Als het controlelampje na de basisinstelling niet dooft, is er een storing in het systeem aanwezig. De hulp van een specialist inroepen.
Sneeuwkettingen ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 139 en volg deze op. Sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd. Bij winterse wegomstandigheden verbeteren sneeuwkettingen niet alleen de tractie, maar ook het remgedrag. De montage van sneeuwkettingen is om technische redenen alleen bij de volgende velg-bandcombinaties toegestaan.
Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen Inleidende informatie Wanneer de wagen naderhand van accessoires wordt voorzien, onderdelen worden vervangen of technische wijzigingen aan de wagen worden doorgevoerd, de volgende aanwijzingen in acht nemen: › Voor de aankoop van accessoires of onderdelen en alvorens technische wijzigingen door te voeren, moet altijd advies worden ingewonnen bij een ŠKODA Servicepartner » .
ATTENTIE (vervolg) Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van de airbag veranderen en het risico op een zware of dodelijke verwonding bij een ongeval verhogen. ■ Bij werkzaamheden aan het airbagsysteem en bij het uit- en inbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden kunnen onderdelen van het airbagsysteem worden beschadigd.
Brandblusser Tips om het zelf te doen De instructies die op de brandblusser zijn aangebracht zorgvuldig doorlezen. Tips om het zelf te doen De brandblusser moet door een daartoe bevoegd persoon eenmaal per jaar worden gecontroleerd (de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen). Verbanddoos en gevarendriehoek ATTENTIE De brandblusser moet veilig en zodanig zijn bevestigd, dat deze bij een noodstop of een aanrijding van de wagen niet kan losraken en de inzittenden kan verwonden.
Het wagengereedschap en de krik met sticker zijn in een kunststof box in het reservewiel of in de ruimte voor het reservewiel aangebracht. Hier is ook plaats voor de afneembare kogelkop van de trekhaak. De box is met een riem aan het reservewiel bevestigd.
› Met behulp van de wielsleutel de tegenover elkaar liggende wielbouten om en Let op om (kruiselings) vastdraaien, de antidiefstalwielbout als laatste » pagina 151. De set antidiefstalwielbouten resp. adapterset is verkrijgbaar bij een ŠKODA Servicepartner. ■ Bij het verwisselen van een wiel moeten de wettelijke voorschriften worden opÐ gevolgd. ■ Voorbereidende werkzaamheden ä Wiel verwisselen Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 149 en volg deze op.
Wagen opkrikken Wielbouten losdraaien en vastzetten Afbeelding 113 Wiel verwisselen: Steunpunten voor de krik Afbeelding 112 Wiel verwisselen: Wielbouten een slag losdraaien ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 149 en volg deze op. Wielbouten een slag losdraaien › De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout aanbrengen1). › Het uiteinde van de wielsleutel vastpakken en de bout circa één omwenteling linksom draaien » Afbeelding 112.
› Controleren of de grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op de vaste ondergrond staat en loodrecht onder » Afbeelding 114 de plaats staat waar de klauw de rand omvat. › De wagenkrik verder omhoogdraaien tot het wiel net vrij van de grond is.
ATTENTIE Onderdelen van de bandenafdichtset Als u langs de rijbaan staat, de alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand plaatsen! Hierbij moeten de wettelijke voorschriften worden opgevolgd. U beschermt daarmee niet alleen uzelf, maar ook de andere weggebruikers. ■ Wanneer u bandenpech heeft, de wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer parkeren. De plek moet zo mogelijk over een stevige en vlakke ondergrond beschikken.
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de bandenafdichtset ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 152 en volg deze op. Voor het gebruik van de bandenafdichtset moeten de volgende voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd: › De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer parkeren. De plek moet zo mogelijk over een stevige en vlakke ondergrond beschikken. › Alle passagiers laten uitstappen.
Startkabel Alleen startkabels gebruiken met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklemmen. De aanwijzingen van de fabrikant opvolgen. VOORZICHTIG De compressor uiterlijk na 8 minuten draaien uitschakelen - gevaar voor oververhitting! De luchtcompressor enkele minuten laten afkoelen, voordat u deze opnieuw inschakelt. Ð Pluskabel - kleuraanduiding in het algemeen rood. Minkabel - - kleuraanduiding in het algemeen zwart.
Starthulp bij wagens met start-stopsysteem Starthulp uitvoeren Afbeelding 117 Starten met behulp van de accu van een andere wagen: A - ontladen accu, B - stroomleverende accu ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 155 en volg deze op. Afbeelding 118 Starthulp - Start-stopsysteem ä De startkabels moeten beslist in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Het beste voor de wagen en het veiligste is het om met een sleepstang te rijden. Alleen als er geen geschikte sleepstang beschikbaar is, moet een sleepkabel worden gebruikt. Bij het afslepen moeten de volgende aanwijzingen worden opgevolgd. Bestuurder van de slepende wagen › De koppeling bij het wegrijden uiterst voorzichtig laten opkomen resp. bij een automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas geven. › Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden pas gas geven als de kabel strak staat.
› Na het verwijderen van het sleepoog de afdekkap in de bevestigingen aanbrengen en vervolgens op de rechterzijde van de afdekkap drukken. De afdekkap moet correct vastklikken. Sleepoog in- en uitbouwen › Het sleepoog met de hand linksom tot de aanslag vastdraaien » Afbeelding 119 - . Voor het vastdraaien adviseren wij bijvoorbeeld de wielsleutel, het sleepoog van een andere wagen of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken dat door het oog kan worden gestoken.
VOORZICHTIG Zekeringen en gloeilampjes ■ Zekeringen niet "repareren" en ook niet vervangen door zwaardere - brandgevaar! Bovendien kunnen andere delen van de elektrische installatie worden beschadigd. ■ Als een nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer doorbrandt, moet de elektrische installatie zo snel mogelijk door een specialist worden gecontroleerd.
Nr. Zekeringen in het dashboard Afbeelding 121 Onderzijde van het dashboard: Afdekking van de zekeringenhouder Afbeelding 122 Schematische weergave van de zekeringenhouder voor wagens met links / rechts stuur ä Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 159 en volg deze op.
Nr.
Let op De zekeringen nr. 1 -7 door een specialist laten vervangen.
VOORZICHTIG Gloeilampje van dimlicht vervangen Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken (ook de allerkleinste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp). Een schone doek, een servet of iets dergelijks gebruiken. ■ Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de wagen en het achterlicht niet worden beschadigd.
Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen Gloeilampje van grootlicht, dagrijlicht en stadslicht vervangen Afbeelding 129 Gloeilampje van knipperlicht vervangen ä Afbeelding 128 Gloeilampje van grootlicht, dagrijlicht en stadslicht vervangen ä › De fitting met het gloeilampje » Afbeelding 129 tot de aanslag linksom draaien Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 162 en volg deze op. en verwijderen.
Gloeilampje van mistlamp vervangen › De lampenhouder met het nieuwe gloeilampje in de koplamp aanbrengen en rechtsom tot de aanslag draaien. › De stekker monteren. › Bij het opnieuw inbouwen de mistlamp tegen de pijlrichting in » Afbeelding 130 - aanbrengen en vastdraaien. › Het rooster aanbrengen en voorzichtig vastdrukken. Het rooster moet goed vergrendelen.
Achterlicht › De vergrendeling › De vergrendeling 1 » Afbeelding 134 op de stekker in pijlrichting trekken. 2 » Afbeelding 134 indrukken en de stekker losmaken. Achterlicht inbouwen › De stekker op het achterlicht aansluiten en goed vergrendelen. › Het achterlicht voorzichtig zodanig in de carrosserie drukken, dat de pennen 2 » Afbeelding 135 in de steunen van de carrosserie » Afbeelding 134 - vallen. › Het achterlicht vastdraaien en de afdekking aanbrengen. De afdekking moet correct vastklikken.
› De lampenhouder in het achterlicht aanbrengen. De vergrendelingslippen moeten hoorbaar vastklikken.
Sticker met wagengegevens De sticker met wagengegevens » Afbeelding 136 bevindt zich op de bodem van de bagageruimte en is ook in het Serviceplan geplakt. Technische gegevens Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens: Technische gegevens 1 2 Inleidende informatie 3 De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang boven de informatie in dit instructieboekje.
Meting van het brandstofverbruik en de CO2-emissie volgens ECE-voorschriften en EU-richtlijnen De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd. Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
Specificaties en motorolievulhoeveelheid Af fabriek is de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die - behalve in extreem koude klimaatzones - het hele jaar kan worden gebruikt. Dieselmotor Specificatie Vulhoeveelheid 1,6 l/77 kW TDI CR VW 507 00 4,3 Indien de hierboven genoemde oliën niet beschikbaar zijn, kan voor het eenmalig bijvullen een olie met ACEA B3 resp. ACEA B4 specificatie worden gebruikt. Bij het bijvullen kunnen verschillende oliën met elkaar worden gemengd.
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype 1,2 l/55 kW motor Vermogen (kW bij 1/min) Maximumkoppel (Nm bij 1/min) Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm3) 55/5400 112/3750 3/1198 Topsnelheid (km/h) 175 Acceleratie 0-100 km/h (s) 13,9 Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd 750a)/950b) Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd a) b) 570 Hellingen tot 12%. Hellingen tot 8%.
1,2 l/77 kW TSI motor Vermogen (kW bij 1/min) Maximumkoppel (Nm bij 1/min) Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm3) 77/5000 175/1550-4100 4/1197 Topsnelheid (km/h) 195 Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,3 Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd 1100a)/1200b) Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd a) b) 580 Hellingen tot 12%. Hellingen tot 8%.
Trefwoordenlijst A Aandrijfslipregeling Aanhangwagen Aanhangwagengebruik Aanhangwagengebruik ABS Controlelampje Accessoires Accu Accuvloeistofpeil controleren Automatische verbruikersuitschakeling Opladen Rijden in de winter Veiligheidsaanwijzingen Vervangen Accu opladen Achterklep Automatische vergrendeling Achterruit ontdooien Achteruit - Verwarming Achteruitkijkspiegel Handmatig dimbare binnenspiegel Achteruitkijkspiegels Buitenspiegels Afgelegde rijafstand Afsleepalarm Afslepen Afstandsbediening Synchro
C E Centrale vergrendeling Ontgrendelen Vergrendelen Circulatiefunctie Handbediende airconditioning Claxon Climatronic Circulatiefunctie Communicatiesystemen Computer Zie Multifunctie-indicatie Conservering Zie Verzorging van de wagen Contact Contactslot Controlelampjes Controleren Accuvloeistofpeil Koelvloeistof Motorolie Oliepeil Remvloeistof Ruitensproeiervloeistof 25 26 27 65 7 67 85 11 120 71 71 17 136 131 130 130 133 133 111 74 111 32 31, 32 71 74 168 73 20 G Gereedschap Gevarendriehoek Gewichten
Kilometerteller Kinderen en veiligheid Kindersloten Kinderzitje Gebruik van kinderzitjes Groepenindeling ISOFIX Op de bijrijdersstoel TOP TETHER Kledinghaak Kleppen Zie Zonnekleppen Klok Koelluchtventilator Koelvloeistof Bijvullen Controlelampje Controleren Temperatuurweergave Koplampen Koplampsproeiers Rijden in het buitenland Koplampsproeiers Koplampsproeiers Krik Aanbrengen 10 106 25 108 108 108 107 109 58 39 11 132 132 19 131 9 41 114 41 148 151 L Lak Zie Lakbeschadigingen Lakbeschadigingen Lak van de
P Parkeertickethouder Parkeren Parkeerhulp Passieve veiligheid Portier Kindersloten Portieren Noodvergrendeling 59 75 92 25 27 R Radio-ontvangst Antenne Storing Zie Radio-ontvangst Radiografische afstandsbediening Batterij vervangen Reinigen Koplampglazen Kunstleer Kunststof onderdelen Nappaleer Stoffen Stoffen bekleding Verchroomde delen Wielen Remassistent Rembekrachtiger Remmen Controlelampje Handrem Inrijden Rembekrachtiger Remvloeistof Remvloeistof Controleren Reservewiel 176 Trefwoordenlijst 121
Transport Bagageruimte Dakdragersysteem Typeplaatje 48 51 168 U USB 91 V Vakken Van binnenuit ver- en ontgrendelen Veiligheid Hoofdsteunen ISOFIX Kinderzitjes TOP TETHER Veilig vervoer van kinderen Veiligheidsgordel Controlelampje Veiligheidsgordels Hoogteverstelling Omgespen en losmaken Reinigen Veilig vervoer van kinderen Zij-airbag Velgen Velgen en banden Omgang met velgen en banden Verbanddoos Verchroomde delen Zie Verzorging van de wagen Vergrendelen Afstandsbediening Centrale vergrendeling Noodver
Z Zekeringen Overzicht Vervangen Zij-airbag Zonnekleppen 178 Trefwoordenlijst 159 159 102 39
Trefwoordenlijst 179
ŠKODA werkt voortdurend aan de verdere ontwikkeling van alle modellen en typen. Wij vragen u om begrip, dat om deze reden wijzigingen van de leveringsomvang in de vorm, uitvoering en techniek mogelijk zijn. De gegevens over leveringsomvang, uiterlijk, maten, gewichten, brandstofverbruik, normen en functies van de wagen komen overeen met de stand van de informatie op het moment van het ter perse gaan van dit instructieboekje.
www.skoda-auto.com Ook u kunt een bijdrage leveren aan een beter milieu! Het brandstofverbruik van uw ŠKODA en de hiermee samenhangende emissies van schadelijke stoffen wordt hoofdzakelijk bepaald door uw rijstijl. Het geluidsniveau en de slijtage van uw auto zijn afhankelijk van hoe u met uw auto omgaat. Hoe u milieubewust gebruikmaakt van uw ŠKODA en tegelijkertijd zuinig kunt rijden, leest u in dit instructieboekje. Besteed bovendien extra aandacht aan de met gekenmerkte delen in het instructieboekje.