Operation Manual

58
Rem Voertuig
De terugtraprem wordt bediend wanneer
u achterwaarts op de pedalen trapt en
hiermee wordt het achterwiel afgeremd
(zie “Afb.: Bediening van de terugtraprem”).
x Ga na of de pedaalaandrijving werkt
omdat de remkracht via de ketting
wordt overgedragen.
x Om de terugtraprem te bedienen, trapt
u op de pedalen tegen de rijrichting in.
5.4 Inremmen van schijfremmen
Nieuwe remmen moeten eerst worden ingeremd zodat ze het volle remvermogen bereiken.
x Rem de remmen op een plaats weg van het wegverkeer in.
x Rem goed gedoseerd zodat de wielen niet blokkeren.
x Gebruik beide remarmen tegelijk.
x Het inremmen bestaat uit ca. 30 korte rempogingen. Rem van ca. 25km/h naar
stilstand. Het inremproces is afgesloten als u bij eenzelfde bediening van de
remarm eenzelfde remwerking realiseert.
5.5 Remkracht behouden
De afnemende remwerking door oververhitting van het remsysteem bij schijfremmen
wordt “Fading” genoemd. Bij een stijgende temperatuur aan het contactpunt tussen
remblokken en schijfrem rotor, bijv. door continu te remmen, daalt het remvermogen.
x Vermijd langdurig remmen.
x Laat de remblokken regelmatig afkoelen.
x Gebruik het voertuig niet wanneer door de verhitting een verminderd remvermogen
bestaat.
x Gebruik het voertuig pas opnieuw wanneer het volledige remvermogen opnieuw
bestaat.
Afb.: Bediening van de terugtraprem
(bij wijze van voorbeeld)