Operation Manual
116
VoertuigOnderhoud
6. Controleer de speling van het balhoofdlager door twee vingers rond de bovenste
balhoofdcup te leggen, de voorwielrem aan te trekken en het voertuig naar
voren en terug te schuiven. De binnenbalhoofdbuis mag daarbij niet bewegen in
de balhoofdbuis.
x Blijft het balhoofdlager speling vertonen, herhaal dan de stappen 1 tot 5.
7. Ga na of het stuur gemakkelijk gaat. Gaat het sturen moeizamer dan voorheen,
dan is de stelschroef voor het balhoofdlager te stevig vastgedraaid. Voer opnieuw
de stappen uit vanaf punt 1 en schroef de binnenliggende stelschroef minstens
tegen de wijzers van de klok terug.
8. Controleer of de stuurpen goed vastzit, door het voorwiel tussen de benen te
fixeren en te proberen het stuur ertegen te verdraaien.
9. Controleer de instelling van het stuur na de instelling van het balhoofdlager
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur positioneeren”).
14.9 Wielen
x Controleer of het voor- of achterwiel zijlings kan worden bewogen en of de
wielmoeren bewegen.
x Wanneer de wielmoeren bewegen, dient u de schroefverbindingen door
uw handelaar te laten nakijken.
x Wanneer de snelspanas beweegt, stelt u de snelspanas in (zie hoofdstuk
“Wielen en banden / Voor-/achterwiel monteren en demonteren”).
x Als het voor- of achterwiel zijlings beweegt, dient u het wiel door uw handelaar
te laten repareren.
x Controleer of de afstand van het voorwiel tot de voorvork of de afstand van het
achterwiel tot het frame aan beide kanten even groot is.
x Wanneer de afstanden niet even groot zijn, dient u het voor- of achterwiel door
uw handelaar te laten controleren.
x Til het voertuig op en draai aan het voor- of achterwiel. Ga na of het voor- of
achterwiel zijlings of naar buiten slaat.
x Wanneer het voor- of achterwiel zijdelings of naar buiten slaat, dient u het
voor- of achterwiel door uw handelaar te laten controleren.