Operation Manual

55
RemVoertuig
5.2 Instellingen
De greepafstand moet individueel worden ingesteld zodat de remarm
gemakkelijk en veilig kan worden bediend (zie hoofdstuk “Basisinstellingen/
Remarm/Greepafstand instellen”).
5.2.1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen
WAARSCHUWING
Verlies van de remwerking door versleten remblokken en -kabels.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vervang versleten remblokken en -kabels.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereed-
schappen voor de vervanging, richt u dan tot uw handelaar.
Bij mechanische remmen wordt geringe slijtage van de remblokken gecompenseerd
door de remkabelspanning. Door wijziging van de remkabelspanning wordt de afstand
tussen velg en remblokjes en -houders gewijzigd. Afhankelijk van het voertuigmodel
varieert de positie van de borgmoer en kartelschroef.
1. Draai de borgmoer met een omwenteling
eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Om de spanning van de remkabel te
verhogen, draait u de kartelschroef er
geleidelijk tegen de wijzers van de klok
uit tot de afstand tussen remblokjes en
-houders en velg aan elke kant 1–2 mm
bedraagt.
x Zorg ervoor dat de remblokjes en
-houders aan beide kanten
gelijktijdig tegen de velg slaan.
x Zorg ervoor dat het wiel rond draait
(zie hoofdstuk “Wielen en banden/
Velgen en spaken”).
3. Draai de borgmoer volgens de wijzers van
de klok vast.
x Kan de rem via de kabelspanning niet worden ingesteld, laat dan de rem door
uw handelaar instellen.
Afb.: Positie borgmoer en kartelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Borgmoer
2 Kartelschroef
1 2