Operation Manual

50
Basisinstellingen Voertuig
Afhankelijk van het model van de verlichting is een lichtsensor geïntegreerd in de
verlichting. In de automatische modus gebeurt het in- en uitschakelen van de voor-
en achterlamp automatisch, afhankelijk van de zichtbaarheid.
x Om de lichtsensor in te schakelen, stelt u de automatische modus in.
Afhankelijk van het model van de verlichting is de achterlamp van uw voertuig uitgerust
met een standlichtfunctie die de achterlamp enkele minuten langer laat branden ook
wanneer het fietsen wordt onderbroken. Deze functie moet niet afzonderlijk worden
ingeschakeld.
Er zijn verschillende soorten voorlampen met verschillende inschakel-
mogelijkheden. Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening
en de functie.
4.7.2 Accu- en batterijverlichting
Afhankelijk van het model van de verlichting zijn voor- en achterlamp uitgerust met
verschillende aan/uit schakelaars en moeten onafhankelijk van elkaar worden gebruikt.
x Om de verlichting in en uit te schakelen, gebruikt u de passende schakelaar.
x Neem de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de bediening en de
montage van de accu- en batterijverlichting in acht.
4.7.3 Voorlamp
1. Schakel de voorlamp in.
2. Stel de voorlamp zodanig in dat de
lichtkegel op een afstand van 5m voor
de voorlamp slechts half zo hoog ligt als
bij het uittreden ervan
(zie “Afb.:Voorlamp instellen”).
x Een verkeerd ingestelde voorlamp
kan andere weggebruikers
verblinden.
4.7.4 Achterlamp
Een achterlamp moet goed zichtbaar aan het achterste gedeelte van het voertuig
worden aangebracht.
x Controleer voor het fietsen of de achterlamp functioneert.
Afb.: Voorlamp instellen
(bij wijze van voorbeeld)
100 %
50 %
5 m