Operation Manual

149
Voertuig Onderhoud
14.14 Verlichtingsset
1. Controleer de kabelaansluitingen aan de voor-, achterlamp en eventueel de
dynamo op de schade, corrosie en een stevig houvast.
x Zijn de kabelaansluitingen beschadigd of gecorrodeerd of zitten ze niet vast,
laat dan de verlichting door uw handelaar repareren.
2. Schakel de verlichting in en ga na of de voor- en achterlamp branden.
Bij voertuigen met naafdynamo draait u hiervoor aan het voorwiel.
3. Controleer de instelling van de voorlamp (zie hoofdstuk “Basisinstellingen /
Verlichting / Voorlamp”).
x Zorg ervoor dat de verlichtingsset door uw handelaar wordt gerepareerd wanneer
u schade vaststelt aan de verlichtingsset.
14.15 Naafdynamo
x Controleer de kabelaansluitingen aan de naafdynamo.
x Reinig eventueel de stekkers.
x Verifieer of de stekkers vastzitten en of er corrosie is.
x Sluit ze eventueel opnieuw aan.
x Zijn de kabelaansluitingen beschadigd, laat ze dan door uw handelaar vervangen.
14.16 Kettingspanning
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met terugtraprem of naafversnelling.
1. Zet het voertuig op de fietsstandaard.
2. Duw de ketting naar boven of beneden
en ga na of u de ketting tussen 10 en
15mm kunt doorduwen
(zie “Afb.:Kettingspanning”).
x Wanneer u de ketting minder dan
10mm of verder dan 15mm naar
boven of naar beneden kunnen
doorduwen of de ketting aan de
volledige kettingrand/scherm sleept,
dient u de kettingspanning door
uw handelaar te laten instellen.
Afb.: Kettingspanning
(bij wijze van voorbeeld)
10–15 mm