Operation Manual
Simrad NX40/45 Installatie- en bedieningshandleiding118
De SimNet-kabel is niet op het •
apparaat aangesloten.
2-2 GPS-positie wijkt meer dan 10 m
(33 vt) af van werkelijke positie:
Het apparaat staat in de •
simulatiemodus. Schakel de
simulatiemodus uit.
De normale afwijking in GPS-positie •
is meer dan 10 m (33 vt) gedurende
ongeveer 5% van de tijd.
Onder speciale omstandigheden •
kan het ministerie van Defensie van de
VS een doelbewuste en wisselende fout
in de GPS-posities tot 300 m (1000 vt)
introduceren.
2-3 Positie op apparaat wijkt af van
dezelfde positie op lokale kaarten:
Het apparaat staat in de •
simulatiemodus. Schakel de
simulatiemodus uit.
Verkeerde kaartdatum. Selecteer •
de juiste kaartdatum.
Kaartverschuiving is verkeerd •
toegepast. Wis de kaartverschuiving en
pas deze opnieuw toe.
2-4 De boot is niet op de kaart te zien:
Druk op • om de modus boot centreren
in te schakelen.
2-5 De tijd of datum op het
satellietscherm is onjuist of niet
aanwezig:
Geen GPS positie x.•
Het apparaat staat in de •
simulatiemodus. Schakel de
simulatiemodus uit.
De offset voor de lokale tijd is •
onjuist. De Local Time Offset moet
worden aangepast als de zomertijd
begint of eindigt.
2-6 De Autopilot reageert niet op het
apparaat; geen NMEA-uitvoer:
De NMEA-uitvoer is uitgeschakeld •
of de benodigde NMEA-regels zijn niet
ingeschakeld. Controleer de instellingen
voor NMEA.
Controleer of het apparaat goed is •
aangesloten.
B-3 Problemen met het
brandstofverbruik
3-1 Verbruikte of resterende brandstof
lijkt onjuist:
Het apparaat is niet aangesloten •
voor Automatisch inschakelen.
Op ruwe zee kan de brandstof heen en •
weer klotsen in de brandstoftransducer,
waardoor u verkeerde aanwijzingen
kunt krijgen. Sluit een eenrichtingklep
aan tussen de brandstoftransducer en
de brandstoftank.
De brandstofwaarde •
Restant instellen moet altijd na het
bijvullen van de brandstof op nul
worden gezet.
Het is mogelijk dat de brandstoftank •
niet iedere keer met dezelfde hoeveelheid
wordt gevuld als gevolg van luchtbellen.
Dit is vooral het geval bij tanks onder
de vloer.
Brandstoftransducers slijten in de •
loop der tijd en moeten na elke 5000
liter brandstof worden vervangen.
3-2 Het brandstofverbruik geeft geen
of weinig brandstof aan:
Controleer of het aantal motoren is •
ingesteld op 1.
Controleer of de connectors van •
de brandstofkabels stevig vastzitten
en of de borgring is aangedraaid. De
borgring moet goed zijn aangedraaid
voor een waterdichte aansluiting.
Een brandstoftransducer kan verstopt •
zijn. Als dit het geval is, verwijdert u
de transducer uit de brandstoeiding.
Vervolgens voorzichtig doorblazen in
de tegenovergestelde richting van de
brandstofstroom.
Er moet een brandstoflter •
tussen de brandstoftransducer en de
brandstoftank zijn geïnstalleerd; zie










