Operation Manual

Bijlage
Bijlage
37
Hoofdstuk Bijlage
Bijlage
Verklarende
woordenlijst
Afzenderherkenning: Aan de bovenrand
van elke ontvangen faxbladzijde verschij-
nen nummer en naam van de afzender
evenals datum en tijdstip van de faxtrans-
missie.
Broadcast: Zie groepsverzending.
Buitenlijncode: De buitenlijncode is het
cijfer of de letter die men op een telefoon-
toestel van een telefooncentrale vóór het
eigenlijke telefoonnummer moet draaien
om een verbinding met het openbare
telefoonnet te verkrijgen (zie ook Tele-
fooncentrale).
Call-by-Call: Keuze van een telefoonaan-
bieder voor elk gesprek. Het is mogelijk
telefoongesprekken via verschillende par-
ticuliere telefoonaanbieders te voeren. Met
kengetallen vóór het eigenlijke telefoon-
nummer kan men voor elk telefoonge-
sprek een andere telefoonaanbieder kiezen
zonder een vaste contractuele binding aan
te gaan (zie Nummers combineren).
Calling Line Identification Presenta-
tion ( CLIP):
Zie Nummerweergave.
Chain Dialing: Zie Nummers combineren.
Codering: De gegevens van uw faxbericht
worden voor de transmissie gecodeerd en
gecomprimeerd. Minimum standaard is
MH (Modifi ed Huff mann). Betere code-
ringsprocedures zijn MR (Modifi ed Read)
of MMR (Modifi ed Modifi ed Read).
Doorkiesnummer (ook bijtoestel):
Nummer om een bepaalde aansluiting van
een telefooncentrale direct op te bellen (zie
Telefooncentrale).
Energiebesparingsmodus: Het laser-
faxapparaat bevindt zich standaard in de
energiebesparingsmodus. Als u een fax
ontvangt of een afdruk of kopie wilt ma-
ken, schakelt het apparaat naar de bedrijfs-
modus (zie Opwarmfase).
Extra apparatuur: U kunt andere appa-
raten als antwoordapparaten, telefoons,
kostentellers of computermodems serieel
of parallel op uw faxapparaat aansluiten.
Parallel aangesloten wil zeggen dat de ap-
paraten op een ander telefoonstopcontact
van dezelfde lijn aangesloten zijn. Als u de
apparaten op de externe bus van uw faxap-
paraat aansluit, zijn ze serieel aangesloten.
De faxschakelaar van uw apparaat kan
alleen serieel aangesloten apparaten con-
troleren en sturen.
Fax op afroep: Met de actieve fax op afroep
kan men een document van een ander
faxapparaat afroepen. Voor het afroepen
van faxen van een grotere onderneming
met meerdere afroepfuncties kunt u ook
subadressen/doorkiesnummers intoetsen.
Hiervoor moet u tussen het faxnummer
en het subadres een kiespauze invoegen.
Faxgroepen: De faxapparaten worden,
afhankelijk van de transmissiewijze en
-snelheid, in internationaal gestandaardi-
seerde faxgroepen ingedeeld. De verbin-
ding van twee apparaten van verschillende
groepen is mogelijk, dan wordt de laagste
gemeenschappelijke transmissiesnelheid
gekozen. Het vastleggen van de snel-
heid vindt tijdens de Handshake plaats
(zie Handshake). De faxgroepen 1 tot 3
zijn analoge faxapparaten. Groep 1 en 2
bestaan tegenwoordig nauwelijks meer;
gebruikelijk zijn de faxapparaten van
groep 3 die een transmissiesnelheid van
9.600 tot 33.600 bps hebben. Groep 4
zijn digitale faxapparaten die uitsluitend
met ISDN-installaties functioneren. Deze
hebben een transmissiesnelheid van maxi-
maal 64.000 bps.
Faxsignaal, ook CNG-toon (Calling
Signal):
De toon die een faxapparaat
uitzendt om een faxtransmissie aan te
kondigen. Aan de CNG-toon herkent
de faxschakelaar van het apparaat een
binnenkomend faxbericht en start de
faxontvangst.
Faxschakelaar: De faxschakelaar contro-
leert binnenkomende oproepen en regelt
het belgedrag van het faxapparaat. Afhan-
kelijk van de geselecteerde modus worden
faxberichten automatisch of handmatig
ontvangen.
Geheugen: Zit er geen papier of geen to-
ner in uw faxapparaat, slaat het apparaat
binnenkomende faxberichten op. SMS-
berichten worden in het SMS-geheugen
opgeslagen.
Groepsverzending (Broadcast): Met
deze functie kunt u een fax of SMS naar
meerdere ontvangers sturen.
Handshake: De Handshake is de voorloop-
en afscheidsfase van een faxtransmissie. Na
het opbouwen van een verbinding con-
troleren de faxapparaten het toebehoren
tot een groep en prestatiekenmerken als
verkleinen of grijstinten. Na de faxtrans-
missie bevestigt het ontvanger-apparaat
de ontvangst voordat de verbinding wordt
onderbroken (zie Faxgroepen).
Hardmodem: De hardmodem is een vast
ingebouwde modem. In tegenstelling tot
een softmodem zijn de eigenschappen en
functies vastgelegd en kunnen niet worden
veranderd (zie Softmodem, zie Modem).
Hook-Flash-functie: Zie R/PAUSE-
toets.
In de wacht zetten: Zie Wisselgesprek.
Journaal: Het journaal bevat de informatie
over de laatste 30 telefoongesprekken en
de verzonden en ontvangen fax- of SMS-
berichten. Het journaal kan op vastgezette
tijden (bijvoorbeeld na 30 transmissies) of
handmatig worden afgedrukt.
Kiespauze: Zie fax op afroep.
Lijst van bellers: In de lijst van bellers
worden de nummers van de laatste tien
bellers opgeslagen. Hiervoor is het nodig
dat de nummerweergave voor uw tele-
foonaansluiting geactiveerd is en de beller
het meesturen van zijn telefoonnumer niet
onderdrukt heeft (zie Nummerweergave).
Modem:
Een modem zet de digitale compu-
tersignalen om in akoestische signalen en
omgekeerd. Analoge telefoonleidingen dra-
gen alleen akoestische en geen digitale signa-
len over (zie Hardmodem, zie Softmodem).