Operation Manual



7. Gebruik van de scootmobiel
U kunt de volgende instellingen verrichten om het comfort tijdens
het gebruik te verbeteren.
•Steldepositievandestoelin.
•Steldestuurkolomin,ineencomfortabelehoek.
•Steldehoogte,breedteenhoekvandearmsteunenin.
•Zetderugleuningvandestoelindejuistepositie.
1. Controleer de volgende punten voordat u de scootmobiel
gebruikt:
- Vrijloop/ duwstandhendel moet naar beneden staan.
- Snelheidsregelaar staat bij het plaatje van het schildpad.
2. Neem plaats op de scootmobiel en schakel hem in met de
contactsleutel. De storingsindicator gaat branden.
De accuconditiewijzer geeft de conditie van de accu’s aan.
3. Wanneer uw handen comfortabel op de stuurbeugel rusten,
moeten de duimhendels comfortabel binnen bereik zijn.
De rechter hendel laat de scootmobiel vooruitrijden, de linker
hendel laat hem achteruitrijden. Wanneer u beide loslaat,
stopt de scootmobiel.

Deze scooter is voorzien van een automatisch remsysteem.
Laat de duimhendels los om de scootmobiel te laten remmen.
4. Bestuur de scootmobiel door de hele stuurkolom in de rich-
ting te draaien waar u naartoe wilt.
5. Oefen het rijden op een plek waar er geen obstakels zijn.
Start met de laagste snelheid en rijd vooruit en achteruit;
maak enkele bochten. Zodra u zich meer op uw gemak voelt,
kunt u de snelheid verhogen door de snelheidsregelaar in de
richting van de haas te draaien.
6. Wanneer bij de indicatie van de accuconditiewijzer in het
oranje of in het rood/oranje gedeelte staat, moeten de accu’s
opgeladen worden.

In het onwaarschijnlijke geval van een storing van het bedienings-
paneel dient u deze te resetten door het contactslot uit en weer
aan te zetten. Een storing van het bedieningspaneel heeft geen
invloed op de snelheidsregeling van de scootmobiel.
7. Bij geen resultaat verwijzen wij u naar blz. 18. Oplossen van
problemen.
8. Wanneer u de scootmobiel niet langer gebruikt, moet u hem
uitzetten met de sleutel. Doe dit voordat u afstapt.
9. Wanneer u er niet meer op uit hoeft met de scootmobiel,
moet u de accu’s onmiddellijk opladen. Zie hoofdstuk 8
– Opladen van de accu’s.

•Laatdeduimhendelslosenlaatdescootmobielvolledigtot
stilstand komen, voordat u overschakelt van vooruit rijden
naar achteruit rijden en/of andersom.
•Wanneerueenbochtneemt,moetumethetvoorwieleen
ruime bocht maken, omdat de achterwielen krapper door de
bocht gaan.
•Gebruikdescootmobielalleenopplekkenwaarmenook
veilig kan lopen.
•Gebruikdelagesnelhedenvoorachteruitrijden,voorhet
afrijden van hellingen, opritten, trottoirs en oneffen opper-
vlakken.


Wanneer het storingslampje begint te knipperen, kunt u het
probleem identificeren aan de hand van de tabel op pagina 18
en vervolgens actie ondernemen.