Operation Manual

Faxeigenschappen
186
4
L Voer de verticale afmeting van het papier met de cijfertoetsen in en druk
op de toets {q}.
Geef een verticaal formaat van 210 mm (8,3") tot 297 mm (11,6") op. U kunt
geen formaat invoeren dat kleiner is dan 210 mm of groter dan 297 mm.
Telkens wanneer u drukt op [mm] of [inch], dan wisselen de eenheden tussen
“mm” en “inch”. Als u een lengte invoert en de maten verandert door op [mm]
of [inch] te drukken, dan wordt deze automatisch omgezet (gebroken getallen
worden afgerond).
M Voer de horizontale afmeting van het papier met de cijfertoetsen in en druk
op de toets {q}.
Geef een horizontaal formaat van 148 mm (5,9") tot 600 mm (23,7") op. U kunt
geen formaat invoeren dat kleiner is dan 148 mm of groter dan 600 mm.
Telkens wanneer u drukt op [mm] of [inch], dan wisselen de eenheden tussen
“mm” en “inch”. Als u een lengte invoert en de maten verandert door op [mm]
of [inch] te drukken, dan wordt deze automatisch omgezet (gebroken getallen
worden afgerond).
N Druk op [OK].
O Druk op [Afsluiten].
P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Opmerking
Als u [Autodetectie] selecteert, dan herkent het apparaat het papierformaat
automatisch.
Verwijzing
Faxhandleiding