Operation Manual
Beheerderinstellingen
101
2
De gebruikersnaam en het wachtwoord invoeren
A Druk op [TVolg.].
B Druk op [Wijzigen] onder “Gebruikersnaam”.
Wanneer [Aan] of [Hge beveiliging] is geselecteerd voor de verificatie-instelling,
gebruik dan de accountnaam en en het wachtwoord van de beheerder. Voer
de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder niet in als u verificatie
gebruikt voor elk individu of voor elke zoekopdracht.
C Voer de gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK].
Procedures voor het instellen van de gebruikersnaam verschillen per server-
omgeving. Controleer uw serveromgeving voordat u de instelling maakt.
Voorbeeld: Domeinnaam\Gebruikersnaam, Gebruikersnaam@Domein-
naam, CN=Naam, OU=Afdelingsnaam, DC=Servernaam
D Druk op [Wijzigen] onder het “wachtwoord”.
E Voer het juiste wachtwoord in en druk vervolgens op [OK].
De gebruikersnaam en het wachtwoord zijn vereist voor de beheerdersverifi-
catie voor toegang tot de LDAP-server.
U kunt opgeven dat de gebruikersnaam en het wachtwoord in het adresboek
van dit apparaat individuele verificatietoegang tot de LDAP-server toestaan.
Gebruik Beheerderstoepassingen voor de selectie van de gebruikersnaam en
het wachtwoord die/dat u wilt gebruiken.
De verbinding testen
A Druk op [Verbindingstest].
Open de LDAP-server om te controleren of de juiste verbinding tot stand is ge-
bracht. Controleer of de verificatie werkt volgens de verificatie-instellingen.
Er wordt een verbindingstest uitgevoerd.
B Druk op [Afsluiten].
Als de verbindingstest mislukt, controleer dan uw instellingen en probeer het
opnieuw.
Deze functie controleert niet de zoekvoorwaarden of de zoekbasis.










